Aanhalige tekens

Vorige keer had­den we het over air quotes, maar er zijn nog meer manieren waarop aan­hal­ing­stekens zich gen­esteld hebben in de gespro­ken taal. Want wat doe je als je aan wilt geven dat een stuk gespro­ken tekst tussen aan­hal­ing­stekens staat, als je niet dat rare olifan­tenkrabge­baar wilt mak­en? Dan moet je woor­den gebruiken.

In het Ned­er­lands komt dit nauwelijks voor. De enige vorm die we hier­voor hebben is om voluit te zeggen: “aan­hal­ing­stekens ope­nen”, dan de aan te halen tekst, en dan “aan­hal­ing­stekens sluiten”. Dat is wel oké als je bijvoor­beeld aan iemand een tekst dicteert, maar in een vlot gesprek maak je jezelf op die manier onster­flijk belachelijk.

Verder lezen Aan­halige tekens

Koekje van eigen deeg

Dit is is geen taal­col­umn zoals gebruike­lijk, maar meer een over­peinz­ing. Ik heb namelijk – dat zal aan veel taalei­do­scopis­ten niet onopge­merkt voor­bij zijn gegaan – onlangs een boek­je uit­gegeven. En dat is een bij­zon­dere gebeurte­nis; zo’n boek is toch wel een beet­je je baby. Je hoopt dat het gezond ter wereld komt en dat het de kleine verder goed vergaat.

Met dat laat­ste zit het wel snor, want gelukkig zijn alle lez­ers tot dusver blij met mijn oogap­pelt­je. Maar toch is niet alles wel, want de pas­ge­borene heeft een paar moed­ervlek­jes die er niet horen te zit­ten. Fouten. Dat kan natu­urlijk alti­jd gebeuren, maar er zijn er ook een paar in de cat­e­gorie d/t, en dat is natu­urlijk wel wat gênant voor iemand die geacht wordt beter te weten.

Oeps...
Oeps…

Verder lezen Koek­je van eigen deeg

Herfstrijm

In deze herf­stda­gen, met Sin­terk­laas in aan­tocht, dwar­re­len onze gedacht­en – als bladeren van een boom – al snel in de richt­ing van rijm. Want in menig gezin of vrien­denkring is de tijd weer aange­bro­ken om loot­jes te verde­len, cadeaus uit te kiezen, sur­pris­es in elka­ar te knut­se­len en verzen te dichten.

Pakjesavond
Pak­je­savond

Maar herf­st is geen woord dat je snel aan het eind van een dichtregel zult plaat­sen, want… er rijmt niets op. Je kunt met enig kun­st- en vlieg­w­erk wel wat verzin­nen, maar dat zijn geen fijne, bruik­bare woor­den. (En, alsof de duv­el ermee speelt, in het Engels is er ook al geen rijm­wo­ord voor autumn. Wat is dat toch met dat najaar?) Nog zo’n woord is twaalf, dat ook al rijm­loos door het lev­en gaat. En elke twaalf maan­den is het herf­st, dus dit zijn onger­i­jmd­he­den die nooit voor­bi­j­gaan; zo is de cyclus van het leven.

Verder lezen Herf­stri­jm

Met dank aan Karel

Je staat er niet elke dag bij stil, maar jij en Julius Cae­sar hebben iets gemeen. En dan bedoel ik niet het voor de hand liggende, zoals dat je alle­bei een alvleeskli­er hebt of je teen­nagels moet knip­pen. Nee, ik bedoel dat mooie weet­je dat een paar slimme weten­schap­pers beci­jferd hebben: dat elke keer dat jij ademt, er een paar mol­e­culen je lon­gen in en uit gaan die ook door Cae­sar zijn geademd.

En je staat er niet elke dag bij stil, maar jij hebt ook iets wat Julius Cae­sar nooit gehad heeft. En dan bedoel ik niet een mobielt­je of een vac­ci­natielit­teken op je arm. Nee, ik bedoel: kleine letters.

Kleine letters
Kleine let­ters

Want ons alfa­bet mag dan het Lati­jnse alfa­bet het­en, maar de goede oude Romeinen waar we het van hebben overgenomen had­den alleen hoofdlet­ters. Die had­den dus nooit geho­ord van veni, vidi, vici, maar alleen van VENI, VIDI, VICI. Waar komen die klein-maar-fijne let­tert­jes dan toch van­daan? Daar­voor moet je naar een andere grootheid uit de geschiede­nis: Karel de Grote. (Ook uit zijn lon­gen, trouwens, adem je voort­durend deelt­jes in.)

Maar eerst even wat woor­den­schat. Je hebt “grote let­ters” en “kleine let­ters”. In een wat chi­quere benam­ing wor­den die ook majuskels (of: kap­i­tal­en) en minuskels genoemd. Een kap­i­taal is offi­cieel alleen een “hoofdlet­ter” als hij aan het begin van een zin of naam staat, maar het woord hoofdlet­ter wordt ook wel als syn­on­iem (niet hyponiem) van kap­i­taal gebruikt. Verder ken­nen we ook nog de benamin­gen bovenkast en onderkast, die uit de drukkun­st stam­men. Drukkers bewaar­den vroeger hun loden, gegoten druk­let­ters in een vak­jeskast met een boven­deel (voor de kap­i­tal­en) en een onderdeel (voor de minuskels). Die boven-en-onderverdel­ing is niet toe­val­lig: de kleine let­ters zat­en onderin omdat je daar veel meer van nodig had om een tekst te zetten; en voor de majuskels in de bovenkast moest je verder reiken.

Verder lezen Met dank aan Karel

Hypo op herhaling

De titel van de vorige Taalei­doscoop ver­raadde het al een beet­je: we hebben een fijn Grieks voor­voegsel voor “onder” (hypo-), maar ook een dat uit het Lati­jn komt. Die Romeinen mogen dan rare jon­gens geweest zijn, vol­gens Obelix, maar ze hebben ons wel sub- gegeven, dat – net als Jupiter voor Zeus en Venus voor Aphrodite – niet onder­doet voor zijn hel­lenis­tis­che evenknie.

Sub- betekent “onder” of “lager” in woor­den als sub­cat­e­gorie, sub­prime (dat schi­jnt iets met hypotheken te mak­en te hebben) en sub­ject (let­ter­lijk: onderwerp).

Net zoals hypo- een medeplichtige heeft in hyper-, zo heeft ook sub- een kom­paan die “boven” of “hoger” betekent: super-. Denk daar­bij aan woor­den als super­son­isch (met een snel­heid hoger dan die van het gelu­id) of super­visie (let­ter­lijk: een blik van boven, toezicht). Maar super- heeft zich vooral gen­esteld in de beteke­nis van “zeer groot” of “in hoge mate”. De woor­den­li­jst die dat oplev­ert is schi­er ein­de­loos: van super­markt tot super­no­va, van super­snel tot super­ben­zine. Ten slotte wordt super-, in een nog verder afgelei­de beteke­nis, ook gebruikt om aan te geven dat iets van zeer goede kwaliteit is, of heel aantrekke­lijk, zoals in super­film of super­auto.

Verder lezen Hypo op herhaling

Ta-tuu ta-tuu

Bij het woord sirene denkt bij­na iedereen eerst aan een langsrazende ambu­lance, poli­tieau­to of brandweer­wa­gen. Maar de ety­molo­gie van het woord is te mooi om aan voor­bij te gaan, en voert terug op de Griekse mythologie.

Sire­nen, om de cliffhang­er uit het vorige taalver­haal maar eens op te pakken, zijn geen zeemeer­min­nen. Enige uit­leg is hier op zijn plaats.

Sirene
Sirene

Een zeemeer­min, zo is je waarschi­jn­lijk geleerd, heeft het boven­lichaam van een mens en het onder­lichaam van een vis. Zo staan ze ook te boek, maar klopt dat wel? In afbeeldin­gen is de staart van een zeemeer­min vaak plat, hor­i­zon­taal. En vis­sen hebben een ver­ti­cale, rech­top­staande staart. Het zijn juist de zee­zoogdieren, zoals walvis­sen, dolfi­j­nen en orka’s, die plat­te staarten hebben. Als je de icono­grafie mag geloven, zijn zeemeer­min­nen dus half mens, half zee­zoogdi­er. Maar ze hebben vaak wel weer schubben, en zoogdieren hebben geen schubben; vis­sen wel. Een onduidelijk gevalletje.

Zeemeer­min­nen zon­gen vaak bekoor­lijk naar voor­bi­j­varende zeel­ieden, die dan schip­breuk leden of over­bo­ord spron­gen, een gewisse dood tege­moet gaand. Hun collega’s de sire­nen had­den daar ook een hand­je van, maar daarmee houdt de gelijke­nis dan ook op.

Verder lezen Ta-tuu ta-tuu