De taalterm van deze week, vervoeging, heeft het niet zo op individuen die zich heel rigide aan een of andere regel houden. Je moet wel een beetje flexibel blijven, vindt hij. Dat maakt het leven ook leuker: uiteindelijk doe je het samen met anderen, en dan moet je je soms wat aanpassen.
Definitie
Een vervoeging is een verschijnsel in de taal waarbij een werkwoord van vorm verandert afhankelijk van de context, bijvoorbeeld als het in een andere tijd komt te staan of in een andere persoon.
Voorbeelden
De woorden loop, loopt, lopen, liep, liepen en gelopen zijn allemaal vervoegingen van het werkwoord lopen.
Ook een inmiddels ouderwetse vorm als de subjunctief of aanvoegende wijs (“Lang leve de Koning”, “God hebbe zijn ziel”) is een voorbeeld van vervoeging.
In sommige gevallen bestaan voor een en dezelfde functionele vervoeging van een werkwoord zelfs meerdere vormen, bijvoorbeeld regelmatig (“zwak”) en onregelmatig (“sterk”). Denk aan de ik-vorm in de onvoltooid verleden tijd van durven: ik durfde en ik dorst. Of denk aan het waaide en het woei.
Etymologie
Deze taalterm is een afgeleide van het werkwoord voegen in de zin van zich voegen naar: “zich (qua vorm) aanpassen aan”. Met andere woorden: het werkwoord past zijn vorm aan om overeen te komen met het gebruik in een bepaalde context.
- ver- + voeg (van voegen) + -ing
Weetje
Vervoegingen zijn een vorm van flexie. Bij de andere vorm, verbuigingen, zijn het geen werkwoorden maar naamwoorden en voornaamwoorden die veranderen.