De taalterm van deze week, flexie, is een soort kameleon. Hij beheerst de kunst om zich heel snel aan te passen aan zijn omgeving, zodat hij daar netjes in past en niet te veel aandacht op zichzelf vestigt. Regels zijn immers regels, en de flexie houdt zich daar graag aan.
Definitie
Flexie is een taalproces waarbij de vorm van een woord verandert, afhankelijk van de grammaticale functie.
Je kunt voor dezelfde betekenis ook de term inflexie tegenkomen.
Voorbeelden
Laten we beginnen met het basiswoord werk.
Je ziet in de volgende zinnen dat het steeds een iets andere vorm krijgt, afhankelijk van hoe het grammaticaal gebruikt wordt: als zelfstandig naamwoord (ontelbaar), werkwoord (onvoltooid tegenwoordige tijd, derde persoon enkelvoud), werkwoord (onvoltooid verleden tijd, derde persoon enkelvoud), en zelfstandig naamwoord (telbaar, meervoud).
- Het werk dat ik doe is heel uitdagend.
- Mijn broodrooster werkt niet meer.
- Jamie en Sasha werkten tot voor kort bij de concurrent.
- Bij de brand in het atelier zijn veel werken van de kunstenaar verloren gegaan.
Een ander voorbeeld zijn persoonlijk voornaamwoorden. Die hebben de ene vorm als onderwerp in de zin, maar verbuigen tot een andere vorm als ze een lijdend of meewerkend voorwerp zijn.
- Wij spreken geen Russisch.
- De buren hebben ons geholpen met puin ruimen.
- Hij woont in Rotterdam.
- Ik geef hem een boek cadeau.
Etymologie
Dit woord is een vernederlandsing van de Latijnse term flexionem, met dezelfde betekenis. De bron is een Latijns werkwoord:
- flectere (buigen)
Je hebt hiermee meteen ook een inkijkje in de etymologie van verwante woorden zoals flexibel en reflex.
Weetje
De taalkunde maakt onderscheid tussen twee soorten flexie: verbuiging (van naamwoorden en voornaamwoorden) en vervoeging (van werkwoorden).