Je staat er niet elke dag bij stil, maar jij en Julius Caesar hebben iets gemeen. En dan bedoel ik niet het voor de hand liggende, zoals dat je allebei een alvleesklier hebt of je teennagels moet knippen. Nee, ik bedoel dat mooie weetje dat een paar slimme wetenschappers becijferd hebben: dat elke keer dat jij ademt, er een paar moleculen je longen in en uit gaan die ook door Caesar zijn geademd.
En je staat er niet elke dag bij stil, maar jij hebt ook iets wat Julius Caesar nooit gehad heeft. En dan bedoel ik niet een mobieltje of een vaccinatielitteken op je arm. Nee, ik bedoel: kleine letters.

Want ons alfabet mag dan het Latijnse alfabet heten, maar de goede oude Romeinen waar we het van hebben overgenomen hadden alleen hoofdletters. Die hadden dus nooit gehoord van veni, vidi, vici, maar alleen van VENI, VIDI, VICI. Waar komen die klein-maar-fijne lettertjes dan toch vandaan? Daarvoor moet je naar een andere grootheid uit de geschiedenis: Karel de Grote. (Ook uit zijn longen, trouwens, adem je voortdurend deeltjes in.)
Maar eerst even wat woordenschat. Je hebt “grote letters” en “kleine letters”. In een wat chiquere benaming worden die ook majuskels (of: kapitalen) en minuskels genoemd. Een kapitaal is officieel alleen een “hoofdletter” als hij aan het begin van een zin of naam staat, maar het woord hoofdletter wordt ook wel als synoniem (niet hyponiem) van kapitaal gebruikt. Verder kennen we ook nog de benamingen bovenkast en onderkast, die uit de drukkunst stammen. Drukkers bewaarden vroeger hun loden, gegoten drukletters in een vakjeskast met een bovendeel (voor de kapitalen) en een onderdeel (voor de minuskels). Die boven-en-onderverdeling is niet toevallig: de kleine letters zaten onderin omdat je daar veel meer van nodig had om een tekst te zetten; en voor de majuskels in de bovenkast moest je verder reiken.

Terug naar Karel de Grote. Die leefde van 742 tot 814, en het was onder zijn heerschappij dat in Europa de Karolingische minuskel werd ingevoerd. (Als schrijfletter, welteverstaan, niet als drukletter: de boekdrukkunst zou pas 700 jaar later een rol van belang gaan spelen.) Er waren overigens al wel eerder kleine letters geschreven. Het oudst bekende manuscript met minuskels dateert van 670 en werd in Frankrijk opgetekend, in de Abdij van Luxeuil. Karel de Grote voerde de minuskel ruim honderd jaar later in om de schrijfwijze van het Romeinse alfabet te standaardiseren voor de (kleine) geletterde klasse in zijn rijk.
Daarmee begon een ontwikkeling in de schrijfkunst die, met dank aan Karel, tot op de dag van vandaag voortduurt. Kortom: de kleine letter kwam, zag en overwon.