Joker

De afgelopen weken was het weer eens zover: in mijn super­markt kon je Jok­ers plakken om jezelf te ver­wen­nen met extra kort­ing. En het fil­i­aal waar ik mijn bood­schap­pen doe is hele­maal fijn, want daar kun je doen aan “zelf­s­can­nen”, en dan hoef je niet meer lang in de rij te staan voor de kassa.

Maar de wereld is geen aards paradi­js, want je kunt natu­urlijk niet én Jok­eren én zelf­s­can­nen tegelijk. Om de nietsver­moe­dende klant hierop attent te mak­en, had ’s lands jok­erig­ste kruide­nier een bericht­je opge­hangen bij de zelf­s­canap­pa­rat­en. (Zie de foto of de tekst aan het eind van dit taalverhaal.)

Nu hou ik er niet van om schoolmeester­achtig de rode pen te hanteren als een terechtwi­jzend vingert­je. Iedereen maakt wel eens een fout. Maar dit zelf­s­can-jok­er-papiert­je heb ik toch even aan­dachtig bekeken.

Joker
Jok­eren

Om te begin­nen: geen kom­ma na de aan­hef. Fout één. Ver­vol­gens: jok­er in plaats van Jok­er, zoals de fold­ers en de web­site voorschri­jven. Fout twee. Dan vol­gt: word in plaats van wordt. Num­mer drie. En er is ook prob­leemar­tikel, maar dan als twee woor­den geschreven. Da’s vier. Na behan­de­len eindigt de zin, maar daar staat geen punt, én de daaropvol­gende b is geen hoofdlet­ter. Vijf en zes. Aan het eind van de afko­rt­ing b.v.d. mist een punt. De teller staat op zeven. En ten slotte: Voor in plaats van voor en geen punt aan het eind. Acht en negen.

Miss­chien kun je hier en daar stegge­len over wat pre­cies wel en niet “goed” is, maar als ik dit tek­st­je van 26 woor­den onder ogen had gekre­gen, had ik er negen din­gen in ver­be­terd. En dan heb ik het er nog niet eens over dat woor­den als “zelf­s­can­klant” en “prob­leemar­tikel” über­haupt van de zotte zijn.

Wat mij ver­baast is dit. Niet dat dat brief­je er hing, met fouten en al. Dit soort impromp­tubrief­jes en menukaarten zijn waarschi­jn­lijk de tek­st­gen­res waarin gemid­deld de meeste fouten voorkomen. Daar kan ik mee lev­en. Het is ook niet dat er in een zo’n brief­je zoveel fouten staan. Ook daar kan ik mee lev­en; de een is nou een­maal wat zorgvuldiger in zijn schri­jf­sels dan de ander.

Wat mij ver­baast is dat er in de hele organ­isatie van die super­markt ken­nelijk niet één per­soon is die aan de bel trekt en zegt: hé jon­gens, dit kan niet. Effe over­doen. Inte­gen­deel: dat brief­je heeft er drie weken gehangen. En dat vind ik toch veron­trustend. Want het zegt iets – niet over de schri­jf­vaardigheid van een indi­vidu­ele werkne­mer, maar over het belang dat zo’n bedri­jf col­lec­tief hecht aan goede com­mu­ni­catie. Of beter gezegd: niet hecht.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *