Taal is een wonderlijk ding. Gesproken taal is in wezen niets anders dan een in kleine priegelklankjes gecodificeerde weergave van het leven, van de wereld om ons heen. En geschreven taal, dat vergeten we nog wel eens, is op zijn beurt niets anders dan een in kleine priegelvormpjes gecodificeerde weergave van gesproken taal.

Die eerste codificatie – van ervaring naar woorden – kan alleen werken bij de gratie van relevantie. Bijvoorbeeld: in de veertiende eeuw bestond in geen enkele Europese taal een woord voor tabak, simpelweg omdat de tabaksplant nog onontdekt (door Europeanen) groeide op een heel ander continent. Het heeft geen zin om een woord te hebben voor chocola als er geen chocola is in je beleving van de wereld (de cacaoboon, immers, groeide ook al op dat andere onbereisde werelddeel).
De relevantie van de tweede codificatie – van gesproken woord naar schrift – werkt anders, die krijg je min of meer cadeau: je gaat per slot van rekening pas een schrijfwijze voor een woord verzinnen als dat woord al bestaat.