Taalterm: Bijwoord

De taal­term van deze week, bij­wo­ord, is een echt gezelschaps­di­er. Je vin­dt hem niet snel in zijn een­t­je, stil­let­jes een boek lezend of op een rustige solowan­del­ing. Nee, hij is de goede vriend die alti­jd paraat staat om mee te denken en de juiste weg te wijzen.

Definitie

Een bij­wo­ord of adver­bium is een woord dat in de zin iets zegt over een werk­wo­ord, een bijvoeglijk naam­wo­ord of een ander bijwoord. 

Het bij­wo­ord “bepaalt” dan wat de toe­s­tand, werk­ing of eigen­schap van dat andere woord of gezegde is. Het is dus een soort bijs­turen van de beteke­nis van het andere woord.

Voorbeelden

Lat­en we het stap­je voor stap­je opbouwen. Om te begin­nen twee korte zin­nen: een­t­je met het werk­wo­ord lopen en een­t­je met het bijvoeglijk naam­wo­ord mooi.

  • Mick loopt naar huis.
  • Dit is een mooi schilderij.

Kijk dan naar de vol­gende zin­nen, waarin er een woord­je bijkomt dat iets zegt over dat lopen en over het mooi-zijn:

  • Mick loopt snel naar huis.
  • Dit is een erg mooi schilderij.

Zie je hoe de toevoeg­in­gen iets zeggen over hoe Mick loopt, en over hoe mooi het schilder­ij is? In deze zin­nen zijn snelen erg bijwoorden.

Maar bij­wo­or­den kun­nen ook iets zeggen over andere bij­wo­or­den; je kunt ze dus stape­len. Hieron­der zie je hoe ontzettend en heel weer een laag toevoe­gen door snel en erg nad­er te preciseren.

  • Mick loopt ontzettend snel naar huis.
  • Dit is een heel erg mooi schilderij.

Etymologie

In dit geval is de ety­molo­gie van de klassieke ver­sie van deze taal­term, adver­bium, een directe tegen­hang­er van de Ned­er­landse variant.

  • ad- (bij) + ver­bum (werk­wo­ord, woord)
  • bij (toevoe­gend) + woord (een­heid van taal)

Hoe let­ter­lijk wil je het hebben? Een “bij-woord” hoort dus bij een ander woord.

Weetje

Bij­wo­or­den kun­nen ook slaan op een tel­wo­ord. Dat komt wat min­der vaak voor, maar je herkent dezelfde “bepal­ende” werk­ing in het voor­beelden hieronder:

  • Er zijn wel duizend rede­nen waarom ik van je hou.
  • Er is slechts duizend euro opge­haald met de benefietactie.

De bij­wo­or­den wel en slechts geven hier aan het woord duizend een sub­tiel zetje in een bepaalde (en tegengestelde!) richting.

2 gedachten over “Taalterm: Bijwoord”

  1. Vol­gens een defin­i­tie die ver­schi­jnt op google zijn “Bij­wo­or­den … woor­den die een werk­wo­ord, een ander bij­wo­ord, een bijvoeglijk naam­wo­ord, een hele zin of soms een zelf­s­tandig naam­wo­ord nad­er bepalen”.
    Meestal wordt in de spraakkun­st gezegd dat een bij­wo­ord niet op een zelf­s­tandig naam­wo­ord kan slaan, maar naar mijn gevoel kan dat soms wel. Het komt weliswaar niet vaak voor. Ik heb zelf de vol­gende voor­beelden bedacht.
    “Vaak is de oorza­ak van een ruzie thuis een gebrek aan com­mu­ni­catie tussen de gezinsle­den.” (thuis is een bij­wo­ord en slaat op ruzie)
    “Een huwelijk­saan­zoek online is min­der over­tu­igend dan een in lev­ende lijve.” (online is een bij­wo­ord en slaat op huwelijksaanzoek)
    Opval­lend ook is dat het bij­wo­ord dan meestal achter het sub­stantief staat. Het is een kwest­ie die mij nogal bezighoudt. Daarom hoor ik graag com­men­taar hierover.

    1. Dank voor je bij­drage en je vraag, Emile. Voor dit artikel heb ik me gebaseerd op de omschri­jv­ing en uit­leg in Van Dale. Maar ik ver­moed dat dit zo’n geval is waar ver­schil­lende taal­weten­schap­pers, vanu­it ver­schil­lende per­spec­tieven, net even anders tege­naan zullen kijken.

      Ik herken het idee dat bijv. online een bij­wo­ord is, zelfs als het aan een zelf­s­tandig naam­wo­ord is gekop­peld. Dan zou het in “online winke­len” én “onlinewinkel” een bij­wo­ord zijn. Voor mijn gevoel slaat dat de plank mis. Ook de redener­ing dat onlinewinkel om die reden als één woord geschreven moet wor­den, ter­wi­jl mooie winkel twee woor­den is, werkt voor mijn gevoel in de lev­ende taal­prak­tijk niet. Ver­reweg de meeste Ned­er­landssprek­enden schri­jven online dien­sten, online actie, online bank, online activiteit­en etc. als twéé woor­den – en wat mij betre­ft terecht.

      Mij lijkt het dus prak­tis­ch­er en helderder om gewoon het func­tionele onder­scheid aan te houden. Slaat een woord, zeg: “smurf”, op een znw, dan is het dus een bnw (een smurf idee). Slaat het op een ww, bnw of bw, dan is het een bij­wo­ord (hij rende smurf naar huis, een smurf mooi boek, hij eet smurf langza­am). Woor­den zijn immers extreem flex­i­bel en wend­baar. Gebruik je een woord als znw, dan ís het een znw; gebruik je het als bij­wo­ord, dan ís het een bij­wo­ord; etc. Maar ik snap dat daar het laat­ste woord bij lánge na nog niet over is gezegd…

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *