Turing Revisited

Wie vorige week door de Taalei­doscoop keek, heeft al ken­nis gemaakt met Eugene Goost­man – het com­put­er­pro­gram­ma dat door een mens na te doen (zoge­naamd) de Tur­ingtest won. Korte samen­vat­ting: er waren mensen die in een korte tek­st­con­ver­sa­tie à la What­sApp dacht­en dat “Eugene” een echt mens was. De pro­gram­meurs die dit praat­pro­gram­ma maak­ten, vier­den feest alsof ze net Brazil­ië met 1–7 ver­sla­gen had­den in de halve finale van het WK. Maar is dat wel terecht?

Stap­je terug. Alan Tur­ing ver­zon zijn “test” als een manier om een antwo­ord te vin­den op de vraag: kun­nen machines denken? Dat was in 1950, in een paper met de titel “Com­put­ing Machin­ery and Intel­li­gence”, in het vak­blad Mind. Let op de woord­keuze, en op het jaar­tal. “Machines”, “com­put­ing machin­ery”, negentienhonderdvijftig.

Siri
Call my wife!

Oftewel: een com­put­er in de heden­daagse zin van het woord bestond nog niet. Nog lang niet. Dit was het tijd­perk, vlak na de Tweede Werel­door­log, waarin appa­rat­en die infor­matie ver­w­erk­ten zich vooral bezighield­en met het krak­en van codes of het ver­w­erken van rekenkundi­ge data. Zoi­ets als Siri op een iPhone (“Call my wife at the office!”) was nog een verre droom, een vaag idee op de hori­zon van Tur­ings verbeeldingskracht.

Toch heeft Tur­ings benader­ing van het prob­leem ons miss­chien wel in de richt­ing van Siri ges­tuwd. Hij opende zijn artikel met de vol­gende twee zin­nen: I pro­pose to con­sid­er the ques­tion, “Can machines think?” This should begin with def­i­n­i­tions of the mean­ing of the terms “machine” and “think.” Om ver­vol­gens te zeggen dat de gebruike­lijke defin­i­ties van bei­de ter­men niet een­duidig genoeg zijn om ermee verder te kun­nen. Daarom stelde hij voor om de vraag anders vorm te geven. En zo kwam hij op de “test” die ik al in de eerste alin­ea omschreef: laat een machine een mens nadoen in een tekstgesprek.

Dit is een veelzeggende keuze, zek­er gezien de wazigheid van het woord machine. Je zou ook kun­nen zeggen dat een machine kan “denken” als hij moeil­ijke reken­som­men kan mak­en. Logis­che raad­sels kan oplossen. Leg­puzzels kan mak­en. Een huis kan bouwen. Dat zijn alle­maal din­gen waar­voor je moet kun­nen denken. Maar de keuze viel op taal als cri­teri­um, en dat is niet toe­val­lig. Wij mensen zijn tal­ige wezens en ons ver­mo­gen om abstract en sym­bol­isch te denken is innig ver­bon­den met ons ver­mo­gen om taal te gebruiken. Welke woor­den je kiest, welk accent je hebt, hoe helder je je uit­drukt, je sti­jl van spreken – het zegt alle­maal iets over wie je bent en wat er in je omgaat.

Een Relievo 3D-replica van Van Goghs "Zonnebloemen"
Een Relie­vo 3D-repli­ca van Van Goghs “Zon­nebloe­men”

Maar dan de hamvraag: stel dat we een “machine” kun­nen mak­en die dat alles zo goed nabootst dat je het ver­schil niet meer kunt zien met een echt mens… denkt die machine dan ook? Ik ben geneigd om te zeggen: nee. Het bli­jft, hoe suc­cesvol ook, een poging tot imi­tatie. Vergelijk het met het vol­gende. Stel dat je een 3D-repli­ca van een schilder­ij van Van Gogh zou kun­nen mak­en die niet te onder­schei­den is van het orig­i­neel. Is dat dan ook meteen een “echte” Van Gogh? Ik denk het niet.

Chat­bots zoals Eugene Goost­man zijn imi­ta­tors. Het is een top-down benader­ing van de Tur­ingtest, een decon­struc­tie. Je kijkt naar het ein­dresul­taat van het denken en probeert dat zo real­is­tisch mogelijk gestalte te geven. Daarmee wordt het een filosofisch prob­leem: is een kopie die werke­lijk iden­tiek is aan zijn orig­i­neel nog wel een kopie? En: is het ver­mo­gen tot naboot­sen wel een goede lak­moe­sproef voor “intel­li­gen­tie”?

Maar je kunt het ook bot­tom-up benaderen en zoeken naar een recon­struc­tie. Als je een com­put­er alle woor­den in een taal leert plus de gram­mat­i­ca plus de cul­turele con­text plus alles-wat-je-nog-meer-nodig-hebt en je geeft hem genoeg brute rekenkracht, zou er dan in die com­put­er een denkpro­ces ontstaan?

HAL
HAL – de denk­ende com­put­er van de toekomst?

Oftewel: is “bewustz­i­jn” of “denken” of “intel­li­gen­tie” miss­chien een epifenomeen; is dat gewoon wat een brein doet als het maar com­plex genoeg wordt? (Net zoals een storm iets is dat ontstaat als de juiste atmos­ferische omstandighe­den er zijn. Je kunt dan wel met regen- en wind­ma­chines een storm naboot­sen – maar daarmee heb je nog geen echte storm. Aan de andere kant: maak een pla­neet met een atmos­feer waarin hoge- en lage­drukge­bieden voorkomen, en je tre­ft er vanzelf ook stor­men aan.)

Dit zijn fascinerende vra­gen op het raakvlak van com­put­er­weten­schap, psy­cholo­gie, neu­rolo­gie, filosofie en taal­weten­schap. Ik betwi­jfel of we hier in mijn lev­en nog een defin­i­tief antwo­ord op kri­j­gen – maar je weet het nooit. Miss­chien moet ik het toch maar eens aan onze vriend Eugene vra­gen… Of toch maar niet.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *