Als je een nieuwtje hoort dat je enigszins verbaast, dan zet je daar als rechtgeaarde scepticus zo je vraagtekens bij. Maar als je datzelfde nieuwtje daarna nog een keer, uit andere bron, hoort – tja, dan ga je toch twijfelen.
Zoiets overkwam mij met het woord kotsen.
Het begon met mijn jongste zoon. Die stond op een nacht ineens naast mijn bed, met een ongelukkige blik in zijn ogen. “Papa, ik heb in mijn bed gekotst.” Ik ken mijn prioriteiten, dus ik ging meteen aan de slag met hem troosten, slokje water geven, bed schoonmaken. Maar ergens in mijn achterhoofd zat een stemmetje dat eigenlijk had willen zeggen, “Weet je, ‘kotsen’ is een beetje lelijk, zeg maar liever…” Maar ja, drie uur ’s nachts is geen moment om een ziek kind de finesses van de Nederlandse taal bij te brengen, dus ik hield wijselijk mijn mond.
De kans om dat belerende vingertje alsnog tevoorschijn te toveren kwam trouwens vrij snel, want een paar dagen later was het: “Ik moest vandaag op school bijna weer kotsen.” Toen heb ik maar wel het bestaan van het woord overgeven even genoemd. Aan braken heb ik me maar niet gewaagd.

Toevallig werd er niet kort daarna vroeg in de morgen bij mij aangebeld door een jongeman die wat bedremmeld stond te scharrelen bij mijn voordeur en heel beleefd zei, “Heeft u misschien een glaasje water, want mijn vriend staat daar op straat te kotsen.” Spijtig voor die vriend natuurlijk, maar ergens was ik wel blij dat hij zich de nacht ervoor iets te heftig bezopen had. Want daar was dat woord weer: kotsen. De jongen die aanbelde was beslist niet onverzorgd en sprak heel netjes, maar hij zei wel “kotsen”. Net als mijn zoon.
Ik zou dat woord niet snel gebruiken in een beschaafd gesprek, of hoogstens als effectmiddel om aan te geven dat Operatie Kots wel heel erg smerig was. Kotsen is plat. Het standaardwoord voor mij, met neutrale gevoelswaarde, is overgeven. Het nette, misschien eufemistische woord is braken.
Maar kennelijk zijn de jongeman-met-vriend en mijn zoon van zeven het erover eens dat kotsen een heel normaal woord is, zonder nare bijsmaak. Voorlopig blijf ik als aanstaande oude knar mijn kinderen maar richting overgeven duwen. Toch moet ik me er misschien maar op voorbereiden dat er in de toekomst steeds meer gekotst, steeds minder overgegeven, en al helemaal weinig gebraakt zal worden.
Ach, wie weet komt vomeren ooit wel weer in de mode.