Ik zat net even in de auto en beluisterde een klassiek concert op Radio 4. Tussen twee muziekdelen in hoorde ik in de achtergrond het publiek losbarsten in een symfonie – pardon, kakofonie van kuchen, hoesten, rochelen en proesten.
Als je wel eens een klassiek concert bezoekt, weet je wat ik bedoel. In de stilte tussen twee delen of liederen – maar wanneer je nog niet mag klappen – wordt een deel van de zaal plots bevangen door een kno-aandoening die kennelijk gepaard gaat met het uiten van de meest uiteenlopende onsmakelijke geluiden.

Jongens, je bent daar toch met zijn allen om van die muziek te genieten? Muziek heeft een natuurlijke habitat waarin ze het beste tot haar recht komt, en die habitat is stilte. Toch is er een soort cultuurconsument (de homo disconcertantus zullen we maar zeggen) die nog niet ver genoeg van de holenmens af is geëvolueerd om dat ook te snappen.
Maar oké, stapje terug. We kijken hier immers door de Taaleidoscoop.
Zou het kunnen dat dat gekuch, op zijn eigen manier, een soort taal is? Dat het niet een onbedwingbare reflex is, maar een uiting van iets? Ik wil niet te veel op de freudiaanse toer gaan, maar ik kan daar wel een eindje in meegaan. Die bronchiënblaffers doen dat niet zomaar, al denken ze zelf misschien van wel.
In deze donkere dagen voor oud en nieuw valt me dit te binnen. Met nieuwjaar steken we vuurwerk af. Vandaag de dag denken we dat dat is omdat het fraai en feestelijk is. Maar van oudsher is het midwinterfeest een heidens ritueel om de boze goden van de duisternis weg te jagen en het begin in te luiden van een nieuw licht, een nieuw seizoen, een nieuwe lente en een nieuw leven. Dat wegjaren ging gepaard met veel kabaal en vuur en zang en dans. St.-Maarten en Halloween en Kerstmis vallen ook in deze categorie.
Oftewel: daar waar duisternis en stilte is, daar wil de barbaar vuur en lawaai maken. De voornaamste beweegreden, denk ik: angst. En eerlijk is eerlijk: het ontbreken van geluid kan inderdaad beangstigend zijn. Iedereen kent wel die ongemakkelijke stilte die er in een gesprek kan vallen, dat is op een kleine manier ook “eng”, bedreigend.
Ik denk dus dat wat de concertzaalkuchers eruit proesten is: een oncomfortabel gevoel van het-is-hier-stil. Want in de stilte ben je immers alleen met je gedachten. En dat is de oudste van alle angsten: de vrees om alleen te zijn. Misschien voelen de heidenen van de hoestclub zich getroost in hun gezamenlijke gebrek aan decorum: ik ben hier niet alleen…
Hmm, doe mij toch maar het vuurwerk van de muziek. Dat zalft de ziel veel beter.