De woorden zei en zegde horen allebei bij hetzelfde werkwoord: zeggen. En ze staan allebei in dezelfde grammaticale tijd. Wat is dan het verschil, en hoe houd je ze uit elkaar? Is de ene vorm “beter” dan de andere? We zoeken het uit!
Waar hebben we het over?
Sommige taalvormen verdwijnen volgens een min of meer regelmatig patroon. Maar er zijn uitzonderingen.
Betekenis en gebruik
Zowel zei als zegde is de onvoltooid verleden tijd enkelvoud van zeggen. Op dezelfde manier zijn zeiden en zegden de equivalente meervoudsvormen.
Maar wanneer kies je voor welke vorm?
- Zei en zeiden zijn de norm bij het werkwoord zeggen zelf.
- Zegde en zegden zijn gangbaar (maar niet verplicht) bij veel samenstellingen, zoals afzeggen, toezeggen en vaarwelzeggen.
Voorbeelden
- Wat zei je moeder over je verhuisplannen?
- De kranten zeiden dat de voorstelling prachtig was.
- Jacques zegde de afspraak op het laatste moment af.
Maar ook: Jacques zei de afspraak op het laatste moment af. - De oppositiepartijen zegden hun steun toe aan het kabinet.
Maar ook: De oppositiepartijen zeiden hun steun toe aan het kabinet.
Even opletten
Inmiddels is zegde verouderd geraakt als verleden tijd van zeggen, en voor veel jonge taalgebruikers zal het ook ouderwets aanvoelen in samenstellingen als afzeggen. Maar deze vorm was vroeger wel degelijk volop in gebruik – en er was nóg een verleden tijd voor zeggen, die ook in onbruik is geraakt: zeide.
Weetje
Meestal zijn het – in het Nederlands en in andere talen – de onregelmatige (of “sterke”) vervoegingen van een werkwoord die in onbruik raken. Zo zijn Hij dorst het niet te zeggen en Ze ried me af om te komen weggeconcurreerd door Hij durfde het niet te zeggen en Ze raadde me af om te komen.
Zeggen is een uitzondering op deze trend: hier is het juist de regelmatige (of “zwakke”) vorm die gaandeweg aan het verdwijnen is. Een ander voorbeeld daarvan is vragen, waar vroeg (onregelmatig) grotendeels de plaats heeft ingenomen van vraagde (regelmatig).