De taalterm van deze week, variëteit, wil vooral zichzelf zijn. Dat is ook niet vreemd. Hij lijkt namelijk erg op zijn broers en zussen, en voor buitenstaanders zijn ze soms zelfs lastig uit elkaar te houden. Maar als je even doorvraagt, ontdek je al snel wat hem hém maakt – en niemand anders.
Definitie
Variëteit in taal is om te beginnen een verschijnsel: het is de verscheidenheid aan talige verschijningsvormen die optreedt naarmate talen zich geografisch en door de tijd verspreiden en ontwikkelen.
Daarnaast wordt de term variëteit of taalvariëteit ook gebruikt om één specifiek voorbeeld van zo’n verschijningsvorm van een taal aan te geven. Een variëteit is dan een “soort” taal, net zoals je ook over diersoorten zou kunnen spreken.
Het precies afbakenen van een variëteit kan lastig zijn. Taal is immers een vloeiend, veranderend fenomeen waarin er geen simpele, harde scheidslijnen zijn. Het belangrijkste criterium voor het aanwijzen van een taalvariëteit is dat die “soort” of “familie” van taal in hoge mate intern coherent en herkenbaar is.
We hebben in het verleden al vaker door de Taaleidoscoop gekeken naar verschillende manieren waarop je een taal(soort) kunt afbakenen of definiëren. Denk aan het regiolect, dialect, topolect, etnolect en sociolect. Al deze “talensoorten” of “deeltalen” kun je als variëteiten beschouwen.
Voorbeelden
Bij het denken over taalvariëteiten kun je op de reset-knop drukken wanneer je een niveau hoger of lager gaat.
Als je bijvoorbeeld begint bij de variëteit West-Germaans, dan vallen daaronder weer verschillenden subvariëteiten. Denk aan: Nederlands, Fries, Engels en Limburgs.
Maar je kunt ook de variëteit Engels als startpunt nemen, en dan vind je de subvariëteiten Brits-Engels en Amerikaans-Engels (die we hier geregeld bespreken) – maar ook Canadees-Engels, Australisch-Engels, Zuid-Afrikaans-Engels, etc.
Vervolgens kun je de variëteit Brits-Engels weer als uitgangspunt nemen, en daaronder hangen dan weer subvariëteiten zoals Engels-Engels (in Engeland), Ulster-Engels (in Noord-Ierland), Welsh-Engels (in Wales; niet te verwarren met de eigen lokale taal, het Welsh), en Schots-Engels.
Etymologie
Deze taalterm is nogal voorspelbaar samengesteld:
- taal + variëteit (verwant aan variatie)
Het woord variëteit komt uiteindelijk van het Latijnse varius, dat “uiteenlopend’ betekent)
Weetje
De afbakening van een variëteit is niet gebonden aan een specifiek onderdeel van de taal. Je kunt kijken naar de woordenschat, maar bijvoorbeeld ook naar de uitspraak, de spelling, de stijl en de grammatica.
Dus stel dat je twee buurdorpen hebt, Flapperdam en Dottersloot. In beide gehuchten is het taalgebruik bijna identiek, maar qua uitspraak is er een duidelijk herkenbaar verschil. In de supermarkt kun je meteen horen of iemand een Flappendammer is of een Dottersloter. Daarmee heb je ook meteen een handvat te pakken om het “Flapperdams” en het “Dottersloots” als aparte taalvariëteiten aan te wijzen.