De taalterm van deze week, inhoudswoord, houdt er niet van om zijn tijd te verdoen. Hij heeft geen geduld met mensen die maar niet to the point komen. Als je iets doet, dan moet je het ook goed doen, zegt hij. Het moet echt een verschil maken, anders kan je net zo goed thuis blijven.
Definitie
Een inhoudswoord is een woord dat een betekeniselement toevoegt aan een zin.
Anders gezegd: de betekenis van een zin wordt gedragen door de inhoudswoorden; zij “maken” de inhoud van de zin.
We hebben al eerder als TVDW gekeken naar de tegenhanger van een inhoudswoord: het functiewoord.
Voorbeelden
Inhoudswoorden kunnen zelfstandig naamwoorden zijn:
- De man, de winkel
- Zijn vrouw, een hoedje
Maar ook bijvoeglijke naamwoorden:
- De lelijke man, de dure winkel
- Zijn beeldschone vrouw, een papieren hoedje
En daarnaast ook zelfstandige werkwoorden (dus geen hulpwerkwoorden):
- De lelijke man loopt langs de dure winkel
- Zijn beeldschone vrouw draagt een papieren hoedje
En ten slotte zijn bijwoorden ook inhoudswoorden:
- De lelijke man loopt parmantig langs de dure winkel
- Zijn beeldschone vrouw draagt altijd een papieren hoedje
Je kunt mooi zien dat de inhoudswoorden betekenisdragend zijn door ze te vervangen door letters, in een soort formule. Kijk maar:
- De A B C’t D langs de E F
- Zijn G H I’t J een K L
Zeg zou zelf, je hebt geen idee meer wat hierboven gezegd wordt. Maar als we de functiewoorden op dezelfde manier vervangen, komen we een heel eind:
- A lelijke man loopt parmantig B C dure winkel
- D beeldschone vrouw draagt altijd E papieren hoedje
Etymologie
Deze taalterm legt zichzelf min of meer uit:
- inhoud (feitelijke informatie) + woord (zelfstandig taalelement)
Weetje
Woorden die uit een andere taal zijn overgevlogen (leenwoorden zoals kiosk of cadeau) of die nieuw ontstaan (neologismen zoals Covid en appgroep) zijn bijna altijd inhoudswoorden.