Vanmorgen vroeg, op kantoor. Op weg naar de pantry vroeg ik in het voorbijgaan aan een collega, “Heb je zin in een kopje koffie of thee?” Waarop het antwoord was, “Ehm… een spa rood alsjeblieft.”

En eigenlijk is dat heel raar. Niet omdat er iets mis is met een glaasje bubbelwater op de vroege ochtend, en zelfs niet omdat het geen antwoord is op de vraag. Het is opmerkelijk omdat het én geen antwoord is op de vraag én toch volkomen klopt.
Als je het pad der logica bewandelt, kan de vraag “Is het A of B?” slechts op drie manieren beantwoord worden. Het antwoord is óf “A” óf “B” óf “geen van beide”. Je hoeft geen deductiewonder te zijn om te zien dat het antwoord van vanochtend, die spa rood, valt in de categorie “geen van beide”. Maar wat mijn gesprekspartner deed, was heel efficiënt één tussenronde uit deze gedachtewisseling schrappen.
Eigenlijk hadden we moeten zeggen: Heb je zin in een kopje koffie of thee? / Nee. / Wil je misschien iets anders dan? / Ehm… ja, een spa rood alsjeblieft.
Maar ja, dat klinkt dan ineens als heel veel woorden voor iets dat ook korter kan. En dat deed mijn collega dan ook.
Dit is de positieve zijde van de vanzelfsprekendheid. In elk gesprek dat je voert neem je van alles en nog wat aan, vaak zonder dat je je ervan bewust bent. Over het onderwerp, over je gesprekspartner en zijn ervaringen en kennis, over zijn gevoel, over jezelf en hoe hij naar jou kijkt, over de omstandigheden etc. Het is maar goed dat we dat niet allemaal bewust doen, want dan zouden we gillend gek worden.
Zonder de aanname dat allerlei dingen in het menselijk verkeer vanzelfsprekend zijn, zouden we holenmensen zijn, of misschien nog wel verder teruggeworpen worden. De vanzelfsprekendheid is een van de pilaren waarop de beschaving rust. Het is een katalysator, een versneller waardoor onze communicatie complexer en rijker kan worden. Simpelweg omdat we niet alles hoeven te zeggen.
Het doet me denken aan dat oude voorbeeld van een conversatie waarin het werkelijke gespreksonderwerp (de voordeur opendoen) helemaal niet eens genoemd wordt: Ding-dong! Man: “De bel gaat!” Vrouw: “Ik zit in bad.”
Deze fictieve echtelieden begrijpen elkaar volkomen, en terecht. En eigenlijk, zoals gezegd, is dat heel raar. Tja, mens-zijn is nu eenmaal een eigenaardige en heel talige bezigheid. Maar dat hoeft ons er niet van te weerhouden om een collega te verblijden met een glaasje bubbelwater.