Waar woont meester Zusenzo?

Er is een raad­selt­je waar veel kinderen – en ook de nodi­ge vol­wasse­nen, trouwens – zich het hoofd over hebben gebro­ken. Het kent veel ver­schil­lende ver­schi­jn­ingsvor­men, maar het gaat ongeveer zo.

T‑kruising

Een man is op weg is naar zijn leer­meester, die onlangs ver­huisd is. Hij weet wel ongeveer in welke regio de meester woont, maar hij is daar nog nooit geweest en heeft zo nu en dan aan­wi­jzin­gen nodig om er te komen.

Op een gegeven moment komt hij aan in een dorp waar de weg zich op een T‑kruising splitst, links en rechts. Hij weet niet welke weg hij nu moet vol­gen. De bewon­ers vertellen hem dat hij aan moet klop­pen bij het huis dat bij de splits­ing staat: daar wonen twee zusters die de leer­meester ook ken­nen. Zij zijn de eni­gen die weten welke route hij vol­gen moet.

Er is alleen een prob­leem. De zusters hebben een eige­naardi­ge verdel­ing van karak­tertrekken: de ene vertelt alti­jd de waarheid, de ander vertelt alti­jd een leu­gen. Tot over­maat van ramp zijn de zus­jes iden­tieke tweelin­gen en zijn ze met geen mogelijkheid van elka­ar te onder­schei­den. Ze zijn boven­di­en een beet­je schuw. Als je aan­belt en je vraag stelt, doet slechts één zus de deur open, geeft antwo­ord en verd­wi­jnt dan weer.

De man krabt zich achter de oren. Het is onmo­gelijk om vast te stellen met welke zus hij te mak­en heeft, en of het gegeven antwo­ord dus de waarheid is of een leu­gen. Aan­bellen en gewoon vra­gen “Waar woont meester Zusen­zo?” heeft dus geen zin.

Wat moet de man doen om zijn weg te kun­nen vervolgen?

Helemaal tegengesteld

Deze brein­brek­er is hele­maal gebouwd op het fenomeen van de tegen­overgestelden. Die heb je in alle soorten en mat­en – ook in taal, of zelfs juist in taal. Som­mige woor­den zijn per defin­i­tie elka­ars tegen­overgestelde, zoals hoog en laag, veel en weinig, oud en jong. Deze woor­den leren we dan ook bij­na alti­jd samen; het begri­jpen van het ene woord hangt immers af van een begrip van het tweede woord.

Soms beteke­nen woor­den alleen in een bepaalde con­text het tegen­overgestelde. Neem bijvoor­beeld de zin: Dat is geen stoel, dat is een chaise longue. Hier wor­den de begrip­pen stoel en chaise longue als tegen­overgestelden gep­re­sen­teerd, ter­wi­jl ze dat niet alti­jd hoeven te zijn.

Maar het leukst zijn miss­chien wel de woor­den die nou net geen tegen­overgestelden zijn, of geen tegen­overgestelde hebben, ter­wi­jl je dat eigen­lijk wel zou verwacht­en. Met de kop­pels voor-achter en voor-na kun je hier­van veel voor­beelden vinden.

Voor en na

Zo heeft een auto wel een voor­ruit en een achter­ruit, maar kun je een andere chauf­feur alleen voor­rang geven – geen achter­rang of narang. En wie heeft er ooit van nasorteren geho­ord (laat staan van achter­sorteren)? In een restau­rant kun je gerust zow­el een voorg­erecht als een nagerecht bestellen, maar waar je voorkeur ook naar uit­gaat, je hebt ner­gens een nakeur of achterkeur voor. Wat is het tegen­overgestelde van iemand die achter­baks is – iemand die voor­baks is? En wat doet iemand die niet nadenkt – voordenken?

Ook bij ontken­nende woor­den zijn er veel van dat soort niet-tegengestelden. Zo is onweer niet de afwezigheid van weer (juist niet!), en kun­nen guur en ongu­ur zelfs het­zelfde beteke­nen, zoals in Het is guur weer/onguur weer. Iemand die niet hand­ig is, is onhandig; maar hoe zit dat met iemand die onbe­holpen is? Een per­soon kan dan wel onnozel zijn, maar toch zijn er geen nozele mensen. Of is dat een iets te stu­imige conclusie?

(Oh ja, de oploss­ing van het raad­sel. De man moet vra­gen: “Welke kant zou uw zus mij op sturen?” en dan de andere route volgen.)

Abonneer
Laat het weten als er
guest

0 Comments
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties