De taalterm van deze week, voornaamwoord, is dol op estafetteraces. Hij weigert echter om als eerste te gaan rennen; dat laat hij liever aan anderen over. Maar het stokje overnemen, daar excelleert hij in. Hij ziet zichzelf dan ook graag als het behulpzame type.
Definitie
Een voornaamwoord of pronomen is een woord dat in de tekst verwijst naar iets wat of iemand die eerder al genoemd is – zonder die persoon of dat ding bij name te noemen.
Dat klinkt als een kleinigheid, maar voornaamwoorden zijn essentieel: anders zou je die “iemand of iets” steeds maar weer moeten blijven herhalen.
Het is het verschil tussen Toen Bart bij zijn zus aankwam, besefte hij dat hij zijn verjaardagscadeautje voor haar vergeten was en Toen Bart bij Barts zus aankwam, besefte Bart dat Bart Barts verjaardagscadeautje voor Barts zus vergeten was. Toch wel handig, die voornaamwoorden.
Voorbeelden
Als je onder de taalkundige motorkap kijkt, dan vind je nogal wat verschillende typen voornaamwoorden. Het gaat te ver om álle ondersoorten hier uit te diepen, maar dit is een kort overzicht.
- aanwijzend voornaamwoord
bijv.: dat, degene, deze, die, dit, zo’n, zulke - betrekkelijk voornaamwoord
bijv.: dat, die, wat, welke, wie - bezittelijk voornaamwoord
bijv.: haar, jouw, mijn, ons - onbepaald voornaamwoord
bijv.: enkele, iemand, iets, sommige - persoonlijk voornaamwoord
bijv.: haar, ik, jullie, u - uitroepend voornaamwoord
bijv.: hoe, wat, zo, zulk - vragend voornaamwoord
bijv.: hoe, wanneer, wat, welk, wie - wederkerend voornaamwoord
bijv.: ons, onszelf, zich - wederkerig voornaamwoord
bijv.: elkaar, mekaar
Zoals je ziet hangt het type voornaamwoord niet af van het woord zelf maar van de functie in de zin. Zo kan wie zowel een betrekkelijk als een vragend voornaamwoord zijn.
Etymologie
Het “voor” in voornaamwoord kun je lezen als “plaatsvervangend”; denk aan Ik ga voor Kelly naar de meeting.
- voor- (in plaats van) + naamwoord (woord dat een persoon of ding benoemt)
Hetzelfde geldt voor de “pro-” in de vakterm pronomen.
- pro- (in plaats van) + nomen (naam, naamwoord)
Weetje
In sommige gevallen verwijst een voornaamwoord (meestal van de aanwijzende of persoonlijke soort) niet alleen naar een andere term in de tekst, maar is het ook nog zélf grammaticaal het onderwerp, lijdend voorwerp etc. van zijn eigen zin. In zo’n geval is het een verwijzend voornaamwoord. Kijk maar naar dat en haar in de zinnen hieronder.
- De rode trui vind ik de mooiste. Dat is degene die ik ga kopen.
- Sterre is mijn oude kamergenoot. Je hebt haar op mijn verjaardag ontmoet.
Bonus-weetje
In de regel vind je het antecedent in de tekst vóór het voornaamwoord dat ernaar verwijst. Anders weet je immers niet hoe je het voornaamwoord moet lezen, want dat betekent op zichzelf niets. Anders gezegd: je moet weten wie “hij” überhaupt is voordat je het woord hij goed kunt interpreteren.
Maar je kunt als schrijver voor dramatisch effect ook de volgorde omkeren. Dan bouw je als het ware de spanning op voordat je onthult waar een voornaamwoord naar verwijst. Kijk maar:
Ze liep stilletjes de kinderkamer binnen. De baby keek haar nieuwsgierig aan en ze nam het kleine meisje teder in haar armen. Ze deed het mutsje af en zag meteen de moedervlek: een kleine halve maan, vlak naast het linkeroor. Toen wist de heks het zeker – dit was het koningskind dat ze moest offeren voor haar duivelse toverspreuk.