De taalterm van deze week, rijm, is geen einzelgänger. Sterker nog, in zijn eentje kán hij überhaupt niets uitrichten, want om echt tot zijn recht te komen heeft hij een medestander nodig. En dan ook nog eens eentje die behoorlijk op hem lijkt.
Definitie
Je spreekt van rijm wanneer er in een tekst een overeenkomst van klank is.
In brede zin kan rijm heel veel vormen aannemen. Alliteratie is dan bijvoorbeeld een specifieke vorm van rijm: beginrijm. Maar hier kijken we vooral naar volrijm, de gelijkheid van klank van beklemtoonde lettergrepen.
Rijm is om te beginnen een beschrijvende term die een bepaald taalkenmerk aanduidt, maar veel schrijvers maken heel bewust gebruik van rijm. Daarom kun je het ook zien als een stijlfiguur.
Voorbeelden
- Bij mannelijk rijm rijmen de laatste lettergrepen van de rijmwoorden, zoals bij ‘kordaat’ en ‘geschaad’.
- Bij vrouwelijk rijm rijmen de twee laatste lettergrepen, met de klemtoon op de op-een-na-laatste lettergreep, zoals bij ‘kopen’ en ‘slopen’.
- Bij glijdend rijm volgen er nog twee lettergrepen op de beklemtoonde rijmende lettergreep, zoals bij ‘prikkelen’ en ‘bikkelen’.
Etymologie
De herkomst van dit woord is niet helemaal duidelijk. De term is misschien verwant aan het woord ritme, dat terugvoert op het Grieks:
- rhythmos (ritme, regelmatige beweging, symmetrie)
Maar het kan ook zijn dat er een nóg ouder Proto-Germaans woord was, rīma, dat aantal of reeks betekende.
Weetje
In gedichten en songteksten heb je vaak een afwisseling van rijmende en niet-rijmende regels. De volgorde waarin de rijmklanken voorkomen, kun je opschrijven in een rijmschema. Daarin gebruik je letters om de verschillende rijmende klanken uit elkaar te houden.
Zo opent het Sinterklaasliedje Zie, ginds komt de stoomboot met het rijmschema AABB. Maar Zie, de maan schijnt door de bomen begint met een rijmschema van ABAB. Zing ze maar even, dan hoor je het meteen!