Taalterm: Prefix

De taal­term van deze week, pre­fix, weet wat voor­drin­gen is. Je zult hem nooit achter­aan in de rij zien aansluiten. Hij denkt: ik val gewoon met de deur in huis, dat is wel zo duidelijk. En daarmee veran­dert hij meteen de beteke­nis van een ander woord, waar hij erg aan gehecht is.

Definitie

Een pre­fix is een woord­deel dat op zichzelf niets betekent, maar aan het begin van een ander woord wordt toegevoegd. Een ander woord voor pre­fix is: voorvoegsel.

Voorbeelden

  • Probeer het maar niet te ontken­nen.
  • Katin­ka herkende hem niet zon­der zijn hipsterbaard.
  • De schei­d­srechter had Bel­gië een straf­schop moeten toeken­nen.

Etymologie

Dit is een taalkundi­ge term die dateert uit de 19e eeuw, op basis van het mod­ern-Lati­jnse prae­fix­um, dat weer terug­gaat op een ander Lati­jns woord:

  • prae­figere (aan de voorkant beves­ti­gen); van prae (voor) + figere (beves­ti­gen)

Weetje

Je kunt pre­fix­en ook aan elka­ar rij­gen en het ene voor­voegsel voor het andere plaat­sen. Denk aan her- en uit- in het woord heruit­gave, of aan op- en ge- in opgeschoten.

Zie ook: suf­fix.

Abonneer
Laat het weten als er
guest

0 Comments
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties