De taalterm van deze week, idiolect, doet alles lekker op zijn eigen manier. Hij weet wel hoe het volgens de rest hoort, maar daar trekt hij zich lekker niets van aan. Vooral vindt hij het heel belangrijk om authentiek te zijn, en daar hoeft hij niet eens erg zijn best voor te doen.
Definitie
Een idiolect omvat het taalgebruik dat typerend is voor één bepaalde persoon, een eenpersoonsdialect.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan een uniek herkenbare woordkeuze, grammatica en/of uitspraak.
Voorbeelden
- President Trump is een makkelijk doelwit voor parodieën omdat hij zo’n kenmerkend idiolect heeft.
- Johan Cruyff had zo’n aparte manier van formuleren dat je een Cruyff-citaat meteen herkent aan zijn idiolect.
Etymologie
Dit is een moderne taalterm, maar de bouwstenen komen uit het antieke Grieks:
- idio- (van idios: eigen, persoonlijk) + ‑lect (naar dialect, van dialektos: spraak gesprek)
Weetje
Het woord idioot is óók afgeleid van idios, net als idiolect. Maar de keten van associaties is hier heel anders.
In het oude Grieks was een idiotes een leek, iemand die geen vakman was, geen scholing had genoten. Letterlijk betekende het “particulier persoon”, als tegenstelling tot iemand die in een publieke functie aan het maatschappelijk verkeer deelneemt. De negatieve connotatie is hier dat een idiotes een onkundig persoon was, iemand die als onnozelaar op zichzelf stond.