De taalterm van deze week, augmentatief, let niet graag op de kleintjes. Dat wil zeggen: hij let juist wél op ze, maar dan alleen om ze snel achter zich te laten. Want wat hij ook doet, hij wil graag een tandje hoger, sterker, beter zijn dan de volgende in de rij. Bescheidenheid is dan ook niet zijn beste eigenschap.
Definitie
Een augmentatief of vergrootwoord is een woord dat met een achtervoegsel of voorvoegsel “groter” of “beter” gemaakt is dan zijn standaardversie.
Voorbeelden
In het Nederlands zijn de prefixen mega- en super- een bekende manier om een woord in zijn augmentatief om te toveren.
- Dit is echt een megagoed idee!
- Laten we er een supervakantie van maken.
Maar er zijn meer manieren om dat te doen, waarbij veel woorden hun eigen augmentatieve voorvoegsel krijgen.
Ga maar na. Je kunt zeggen dat een coureur snoeihard voorbijreed, maar niet dat een actrice “snoeimooi” is – dan ga je juist voor bloedmooi. Als die actrice goed verdient is ze niet “bloedrijk”, want in dat geval kies je voor steenrijk. En onze coureur kan vervolgens weer niet “steenhard” crossen in zijn bolide. De cursieve woorden in deze alinea zijn allemaal augmentatieven.
Andere voorbeelden van voorvoegsels die augmentatief kunnen werken zijn:
- groot- (grootmacht, grootstedelijk)
- hyper– (hyperactief, hypernerveus)
- over– (overduidelijk, overbezorgd)
- ultra– (ultradun, ultrasnel)
Etymologie
Deze term voert uiteindelijk terug op het Latijnse augmentare (“groter worden” of “toenemen”):
- van augmentum (“een toename”), van augere (“vergroten”, “verrijken”)
Weetje
In talen zoals het Spaans kun je een achtervoegsel achter een woord plakken, net zoals het Nederlandse -tje voor diminutieven, maar dan om een woord “groter” te maken. Zo kun je starten met het woord perro (hond) en daar óf perrito van maken (kleine hond, hondje) óf perrote (grote hond).