De titel van de vorige Taaleidoscoop verraadde het al een beetje: we hebben een fijn Grieks voorvoegsel voor “onder” (hypo-), maar ook een dat uit het Latijn komt. Die Romeinen mogen dan rare jongens geweest zijn, volgens Obelix, maar ze hebben ons wel sub- gegeven, dat – net als Jupiter voor Zeus en Venus voor Aphrodite – niet onderdoet voor zijn hellenistische evenknie.
Sub- betekent “onder” of “lager” in woorden als subcategorie, subprime (dat schijnt iets met hypotheken te maken te hebben) en subject (letterlijk: onderwerp).
Net zoals hypo- een medeplichtige heeft in hyper-, zo heeft ook sub- een kompaan die “boven” of “hoger” betekent: super-. Denk daarbij aan woorden als supersonisch (met een snelheid hoger dan die van het geluid) of supervisie (letterlijk: een blik van boven, toezicht). Maar super- heeft zich vooral genesteld in de betekenis van “zeer groot” of “in hoge mate”. De woordenlijst die dat oplevert is schier eindeloos: van supermarkt tot supernova, van supersnel tot superbenzine. Ten slotte wordt super-, in een nog verder afgeleide betekenis, ook gebruikt om aan te geven dat iets van zeer goede kwaliteit is, of heel aantrekkelijk, zoals in superfilm of superauto.