Als je een nieuwtje hoort dat je enigszins verbaast, dan zet je daar als rechtgeaarde scepticus zo je vraagtekens bij. Maar als je datzelfde nieuwtje daarna nog een keer, uit andere bron, hoort – tja, dan ga je toch twijfelen.
Zoiets overkwam mij met het woord kotsen.
Het begon met mijn jongste zoon. Die stond op een nacht ineens naast mijn bed, met een ongelukkige blik in zijn ogen. “Papa, ik heb in mijn bed gekotst.” Ik ken mijn prioriteiten, dus ik ging meteen aan de slag met hem troosten, slokje water geven, bed schoonmaken. Maar ergens in mijn achterhoofd zat een stemmetje dat eigenlijk had willen zeggen, “Weet je, ‘kotsen’ is een beetje lelijk, zeg maar liever…” Maar ja, drie uur ’s nachts is geen moment om een ziek kind de finesses van de Nederlandse taal bij te brengen, dus ik hield wijselijk mijn mond.