We zijn er zo aan gewend om dag in, dag uit afkortingen te gebruiken in onze volzinnen, dat we er nauwelijks nog bij stilstaan hoe handig ze zijn. Stel je voor dat je elke keer voluit “belasting toegevoegde waarde”, “hoger algemeen voortgezet onderwijs”, “Koninklijke Luchtvaartmaatschappij” en “Noord-Atlantische Verdragsorganisatie” zou moeten zeggen, en niet het gemak van btw, havo, KLM en Navo zou hebben.
Magnetrontaal
Eigenlijk zijn afkortingen een soort magnetronpopcorn binnen de taal, waarbij jouw hersens de magnetron zijn. Ga maar na: je hoeft zo’n afkorting maar te horen of te lezen en – pop! – daar is een veel langer en complexer idee in je hoofd gekomen. De communicatieve tijd en moeite die dit uitspaart is enorm.
Afkortingen ontstaan waarschijnlijk pas in een vrij vergevorderd stadium in de ontwikkeling van een taal en cultuur. Althans, je kunt je niet echt voorstellen dat de holbewoners hun jachtplannen uitstippelden met een: “We gaan, conform de cao, de beer met pvc-spiezen te lijf, als de or en het db het goed vinden.”
Maar hoe handig ze ook zijn, afkortingen werken pas als ze door een brede groep mensen begrepen en gedragen worden. Je ziet ook dat veel vaktaal afkortingen bevat die alleen door de profs en goed geïnformeerde amateurs begrepen worden. Maar soms groeit een afkorting uit het jasje van de vaktaal, en wordt zij algemeen gebruikt – vaak terwijl de meeste mensen dan niet eens weten wat letters precies betekenen. Wie kan er bijvoorbeeld uit zijn mouw schudden waar ADSL voor staat? Of VHS? Of GSM?
Samenstellingen
Een vraag apart is wat je moet doen met afkortingen als je ze wilt koppelen aan andere woorden. Oftewel: hoe ziet een samenstelling met een afkorting eruit? In bijna alle gevallen is het antwoord: zet een streepje tussen de afkorting en het andere deel van de samenstelling. Dit geldt als de afkorting aan het begin van de samenstelling staat, maar ook als zij aan het eind staat. Je schrijft dus:
- hbo-opleiding
- super-pc
- tv-toestel
- kleuren-tv
Hierbij zijn (hoe kan het ook anders) een paar kanttekeningen te maken. Om te beginnen is er het achtervoegsel -er, dat je gebruikt om een persoon aan te duiden die met het afgekorte begrip te maken heeft. Dit -er koppel je niet met een streepje aan een afkorting, maar met een apostrof.
Het is dus IT-specialist, maar IT’er. En het is vwo-school, maar vwo’er.
Ook in het meervoud gebruik je een apostrof om een ‑s of een ‑en aan een afkorting te koppelen: het zijn dus tv’s, pc’s, Citroën DS’en etc.
Hoofdletters of niet?
De GOV (Grote Onbeantwoorde Vraag) in het land der afkortingen is: hoe zit het met het schrijven van hoofdletters/kleine letters en punten/geen punten. De Nederlandse Taalunie (de hoeder van het Groene Boekje) schrijft btw en apk met kleine letters, maar je ziet dit zo vaak in kapitalen geschreven dat je hier niet echt van een strikte normspelling kunt spreken.
Toch zijn er wel een paar algemene richtlijnen. Schrijf in ieder geval afgekorte namen van bedrijven en instellingen zoals het bedrijf of de instelling het zelf doet (het is dus ABN AMRO en niet “ABN Amro”, zoals sommige kranten nog beweren). Schrijf titels van personen met kleine letters en een punt aan het eind: prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg.
Een laatste hint: vermijd afkortingen voor gebruikelijke uitdrukkingen; schrijf die liever gewoon voluit. M.n. deze afkortingen hebben nl. m.b.t. de leesbaarheid van een tekst m.i. geen heilzame invloed.
Zoals je ziet.