Taal is een wonderlijk ding. Gesproken taal is in wezen niets anders dan een in kleine priegelklankjes gecodificeerde weergave van het leven, van de wereld om ons heen. En geschreven taal, dat vergeten we nog wel eens, is op zijn beurt niets anders dan een in kleine priegelvormpjes gecodificeerde weergave van gesproken taal.
Die eerste codificatie – van ervaring naar woorden – kan alleen werken bij de gratie van relevantie. Bijvoorbeeld: in de veertiende eeuw bestond in geen enkele Europese taal een woord voor tabak, simpelweg omdat de tabaksplant nog onontdekt (door Europeanen) groeide op een heel ander continent. Het heeft geen zin om een woord te hebben voor chocola als er geen chocola is in je beleving van de wereld (de cacaoboon, immers, groeide ook al op dat andere onbereisde werelddeel).
De relevantie van de tweede codificatie – van gesproken woord naar schrift – werkt anders, die krijg je min of meer cadeau: je gaat per slot van rekening pas een schrijfwijze voor een woord verzinnen als dat woord al bestaat.
Ik neem je mee op deze bespiegeling omdat ik het wil hebben over peil en pijl, en peiler en pijler. Dat zijn homofonen, en daarbij krijg je een kink in de kabel bij codificatie nummer twee: van spraak naar schrift. Want homofonen klinken hetzelfde, maar worden anders geschreven én hebben een andere betekenis. En dat kan lijden (geintje!) tot de nodige verwarring.
Zo komt de uitdrukking dat ergens “geen peil op te trekken” is ruim 10.000 keer voor in Google, maar het foute “geen pijl op te trekken” geeft ook maar liefst bijna 5000 resultaten. Dat is dus zowat een derde (!) van alle getrokken peilen/pijlen. Waarom zoveel? Waarom kopte de NRC een paar jaar geleden, op de voorpagina nota bene, “Vrouw peiler katholieke kerk in Nederland”? Waarom staat er in de AllerHande van vorige week “De smoothies zitten in een handig pak met een schroefdop en een pijlvenster, zodat u kunt zien hoeveel er nog in zit”?
Mijn gevoel is dat dat komt omdat peil minder courant is dan pijl. Indianenverhalen met pijl en boog kennen we allemaal, maar wie trekt er nog wel eens een peil? Ik denk dat dezelfde fout veel minder vaak gemaakt wordt met bijvoorbeeld rauw en rouw, twee woorden en betekenissen die voor de meeste lezers/schrijvers allebei heel vertrouwd zullen zijn. En dan kom je dus uit bij die eerste codificatie, van werkelijkheid naar woord. We gebruiken taal om de wereld zoals we hem kennen te verwoorden. En als er in onze wereld geen peil is om te trekken, dan schrijven we volautomatisch: pijl.
Interessant detail: de fout in de krantenkop gaat precies de andere kant op – maar hoe ik dat nu weer moet peilen…?