Het nieuws van de week is toch zeker de aankondiging van een troonswisseling in het Koninkrijk der Nederlanden. Wat mij het meest opvalt aan alle berichtgeving hierover is hoe prominent de factor taal is in het hele verhaal.

De nieuwe koning kiest een naam – niet Willem IV maar Willem-Alexander. Dat is niet triviaal, dat betekent iets. Vroeger was de keuze van een nieuwe koningsnaam bij de troonsbestijging heel gebruikelijk. De Engelse koning George VI, de vader van de huidige Britse monarch, heette eigenlijk Albert, koosnaam Bertie. En in Vaticaanstad is het nog steeds de norm dat de kardinaal die paus wordt bij zijn benoeming een nieuwe naam aanneemt.
Onze Máxima wordt niet Prinses, maar Koningin. Ook dat betekent iets. En het zegt, in bredere zin, veel over de rol van sekse in de historie van het koningschap, dat door overerving wordt verkregen. Een Koning-monarch kan een Koningin naast zich hebben, maar een Koningin-monarch verdraagt niet meer dan een Prins aan haar zijde. Zo blijft duidelijk hoe de erfelijke lijn loopt.
Nog zoiets: Nederlandse koningen worden niet gekroond. Nee, ze worden ingehuldigd. Dat komt omdat een kroning een kerkelijke inzegening is, en een inhuldiging een seculiere. Het is maar dat je het weet – het zijn dit soort taalfinesses die ertoe doen.
En dan de grote klapper. Er komt een einde aan het instituut Koninginnedag. In plaats daarvan gaan we nu een paar dagen eerder Koningsdag vieren. Dit roept allerlei verbaasde en emotionele reacties op. Wat, dat komt er nooit in! We blijven gewoon Koninginnedag zeggen! “Koningsdag”, dat klinkt zo raar…
Ik denk dat we er binnen de kortste keren aan gewend zijn. Deze vorst gaat, als er niets geks gebeurt, nog zo’n dertig jaar mee. De kans dat de Hollanders zich anno, zeg, 2026 nog steeds verbijten over het verlies van “hun” Koninginnedag is nul. Volgend jaar is het nog een noviteit, het jaar daarna hoor je nog wat gerommel over “toen we nog Koninginnedag vierden”, en daarna is het voorbij.
Ten slotte een zijstapje. Toen er nog geschaatst kon worden op de plassen, hoorde ik op de tv een van ijsmeesters spreken over dubbeltjesijs. Dat is ijs, vertelde hij, met kleine vlekjes erin die veroorzaakt worden door luchtbelletjes en die “eruitzien als witte rondjes, zoals dubbeltjes in de guldentijd”.
Wat? Is een munt van 10 eurocent géén dubbeltje?! Dat heb ik nooit zo gevoeld. Of is het dubbeltje de pecuniaire “Koninginnedag” van deze ijsmeester? Iedereen heeft zo zijn eigen nostalgie, per slot van rekening. Of misschien was dat kwartje bij mij nog niet gevallen. Volgend jaar komt de koninklijke familie op de dag voor Koningsdag naar mijn woonplaats. Misschien kan ik de majesteit dan vragen of hij vindt dat hij met zijn taalkeuzes over één nacht dubbeltjesijs is gegaan…