Het is misschien wel een van de meest heikele punten in het Nederlands: moet je kiezen voor hen of hun? Volgens sommigen maakt het allemaal niet zoveel uit. Anderen zijn juist heel precies en tikken mensen die het “fout” doen graag op de vingers. Wat is wijsheid?
Waar hebben we het over?
Hen en hun zijn beide persoonlijk voornaamwoorden, en wel in de derde persoon meervoud. Dat betekent dat ze verwijzen naar meerdere personen die niet de spreker (eerste persoon) of de aangesprokene (tweede persoon) zijn.
Betekenis en gebruik
- Kies hen (1) als er een voorzetsel voor staat of (2) als het het lijdend voorwerp in de zin is.
- Kies hun als het een meewerkend voorwerp is én er geen voorzetsel voor staat.
Let op! Als je een meewerkend voorwerp hebt waar wél een voorzetsel voor staat, gebruik je dus hen. Je kunt in dat geval bijvoorbeeld “met hen” vervangen door “hun”.
Voorbeelden
- Opa had erwtensoep voor hen [voorzetsel ervoor]
- Soms verwent hij hen te veel. [lijdend voorwerp]
- Hij geeft hun dan ook veel cadeautjes. [meewerkend voorwerp; “aan hen”]
Even opletten
Het is niet altijd makkelijk om snel te zien of iets in de zin een lijdend of een meewerkend voorwerp is. Maar in veel gevallen kun je hen en hun gewoon vervangen door ze. Probeer het maar in de zinnen hierboven.
Vuistregel: als je er aan, voor of bij voor kunt schrijven of denken, is het vaak een meewerkend voorwerp.
- Erik geeft [aan] de kinderen een boek > Erik geeft hun een boek
Weetje
Het strenge, formele onderscheid tussen hen en hun is niet vanzelf in het taalgebruik gegroeid. Het is waarschijnlijk geïntroduceerd in 1625 door wetenschapper Christiaen van Heule, die in zijn De Nederduytsche Grammatica ofte Spraec-konst een verschil tussen beide woorden voorstelde op basis van de naamval.