Bij taal denk je niet meteen aan cijfers, en dat is ook niet echt verbazingwekkend. Al op de basisschool heb je snel door dat er kinderen zijn die goed zijn in “rekenen” en anderen die goed zijn in “taal”.
Op de middelbare school gaan die vakken wiskunde en Nederlands heten, maar ze blijven totaal andere werelden weerspiegelen: vind maar eens iemand die uitblinkt in allebei. Kortom, je hebt bèta’s en je hebt alfa’s, and never the twain shall meet.
Toepassing en betekenis
Het meest in het oog springende verschil tussen werken met taal en werken met getallen is de afwezigheid van betekenis bij die laatste. Oké, 17 maal 214 is 3638. Maar wat heb je daaraan? Dat zegt nog helemaal niets. Het wordt pas interessant als je bijvoorbeeld 3638 appels hebt te verdelen over 214 mensen; je kunt dan becijferen dat je iedereen 17 appels kunt geven. Wiskunde is van zichzelf niet concreet. Het is een instrument dat pas bij toepassing zinvol wordt.
Taal, daarentegen, is van voren naar achteren vergeven van betekenis. Sterker nog, het voornaamste waar taal om draait is het weergeven en overdragen van betekenis. De alomtegenwoordigheid van betekenis geeft taal een soort natuurlijke cohesie, waardoor je er spelletjes mee kunt gaan spelen, en waardoor stijlvormen ontstaan.
Spielerei
Laten we beginnen met de fraaie volzin hieronder:
- aarschijnlijk ul e eze in egrijpen, ndanks et eit at lle oorden e erste etter issen.
Het is even puzzelen, maar je bent eruit gekomen, toch? Zo’n onverwachte uitdaging is zelfs best verkwikkend, voor een alfabeet. Maar geef nu eens een wiskundige een som waarin je van alle getallen het eerste cijfer hebt weggelaten. De goede man is hopeloos verloren.
Nog een voorbeeld. 62 64 69 60 6 6 61 637. Saaie boel, hè? Alle getallen in die reeks beginnen met een 6. Nou en? En dan dit:
- Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindenlaan.
Alle woorden in die reeks beginnen met dezelfde letter. Dat geeft juist een heel speels effect. Er is zelfs een speciale term voor dit soort woordseries: alliteratie.
Ook op papier komen onze letters en cijfers uit totaal verschillende stallen. Onze letters komen uit het Romeinse schrift, maar de Romeinse cijfers (I, II, III, IV etc.) hebben we laten vallen ten gunste van de veel compactere Arabisch-Indische cijfers.
Betekenisvolle getallen
Maar toch. Toch hebben sommige getallen op een gekke manier iets met taal te maken. En dan heb ik het er niet over hoe je 27.479.283 voluit schrijft. Nee, eerder dit: woorden hebben een bepaalde betekenis. Op papier worden deze woorden weergegeven door middel van letters.
Op dezelfde manier zijn geschreven cijfers een weergave van bepaalde getallen. En sommige van die getallen kunnen ook een soort “betekenis” krijgen, als ze maar sterk genoeg geassocieerd worden met iets.
Zo is 24 het aantal uren in een dag. En 5 is het aantal vingers aan een hand (en het aantal tenen aan een voet, heel handig). Een beetje sportfan denkt bij het getal 11 meteen aan Oranje; je hoeft het v‑woord niet eens te gebruiken. 52? Het aantal weken in een jaar. Met het getal 12 trek je zelfs een hele la open: het aantal maanden in een jaar, het aantal provincies in Nederland, het aantal tekens aan de dierenriem, het aantal apostels dat Jezus had, en ga zo maar door.
Al deze cijfers zijn onwrikbaar verbonden met bepaalde feiten of situaties of historische gebeurtenissen. Een voetbalploeg met veertien spelers bestaat niet, evenmin als een week met negen dagen – heb je al “7” gedacht?
Dit geintje werkt overigens niet altijd. Wie denkt er bijvoorbeeld bij het getal 150 meteen aan het aantal zetels in de Tweede Kamer? Niemand.
Nog eentje: 26 (het aantal l in het a). Makkie, toch?