Shot

Afgelopen week­end stond het met grote let­ters in de hoofd­kop op de voor­pag­i­na van het NRC. Leest u even mee: Bush geeft economie VS ‘injec­tie in de arm’. Injec­tie in de arm, ja ja. Met of zon­der aan­hal­ing­stekens, het klinkt even gekun­steld als mis­plaatst. Ik snap heus wel wat ze bedoe­len, daar ligt het niet aan. Het is een let­ter­lijke ver­tal­ing van de Engelse idioma­tis­che uit­drukking a shot in the arm.

Het duurt maar héél even!
Het duurt maar héél even!

Een idioma­tisch uit­drukking (of idioom) is een com­bi­natie van woor­den waar­van de beteke­nis niet de optel­som is van de let­ter­lijke beteke­nis van de bestand­de­len. Zo heeft nu komt de aap uit de mouw niets te mak­en met apen of mouwen, en als je met iemand nog een appelt­je te schillen hebt, ben je beslist niet van plan om met een dun­schiller in zijn fruit­mand te duiken.

Op pre­cies dezelfde manier heeft a shot in the arm niets te mak­en met het toe­di­enen van een injec­tie in een van de boven­ste lede­mat­en. A shot in the arm is iets dat een prob­leem niet wezen­lijk oplost, maar het wel een stim­u­lans, een tijdelijke duw in de goede richt­ing geeft, om de oploss­ing zo op weg te helpen.

Verder lezen Shot

Over slangen, banken, paarden en gangen

Meestal heb ik het niet zo met car­naval, maar aan het eind van dit stuk­je is dat (al was het maar even) wel anders, zoals je zult zien.

Eerst even dit. Het is lastig vast te stellen hoeveel woor­den een taal heeft, en dat komt met name omdat het moeil­ijk is om te definiëren wat pre­cies een “woord” is. Bijvoor­beeld: zijn hotel en hotels twee ver­schil­lende woor­den, of zijn het gewoon andere ver­schi­jn­ingsvor­men (enkelvoud-meer­voud) van één en het­zelfde woord? Ik ben geneigd het laat­ste te denken, maar geldt het dan ook voor dwalen, dwaalt en dwaalde? En zo ja, geldt dat dan ook nog voor zijn, is en was?

Verder lezen Over slan­gen, banken, paar­den en gangen

Appels en peren

Het Ned­er­lands heeft – meer dan bijvoor­beeld het Engels – de ambitie om een soort water­dicht, ges­loten sys­teem te zijn. Een taal­bol­w­erk waarin alles in con­se­quente regels is gevat en waarin, daar waar er toch uit­zon­derin­gen zijn, er ook weer regels voor die uit­zon­derin­gen zijn, en daar waar er daarop weer uit­zon­derin­gen zijn… Nou ja, je snapt het wel.

Dat lei­dt, met name waar het de spelling betre­ft, soms tot de meest won­der­lijke con­struc­ties. (Ik ver­mi­jd hier maar even het woord gedrocht…) En het lei­dt ook tot voort­durende vra­gen over hoe je een bepaald woord nou wel of niet hoort te schri­jven. Een van de hard­nekkig­ste (of op zijn minst: heetst bevocht­en) spelling­sonzek­er­he­den is die rond het woord­je dat de A in CDA brengt: appel. Of appèl, ja, daar draait het nou net om. Wat is goed?

Met of zonder accent?
Met of zon­der accent?
Verder lezen Appels en peren

Smakelijk eten

Het menselijk brein is een won­der­lijk ding. En de manier waarop wij taal ervaren al evenzeer…

Miss­chien was het dat ik van kleins af aan al Spaans gespro­ken heb, en mijn brein dus tot op zek­er hoogte “voorge­pro­gram­meerd” is. Miss­chien was het dat ik net de dag ervoor een Spaanse film gezien had. Miss­chien was het dat ik, na een peri­ode van ziek­te en lus­teloosheid, de smaak van het koken weer te pakken had. Hoe dan ook, toen ik in een flits rechts­boven op de kran­ten­pag­i­na dat woord zag staan, had ik er meteen zin in: ram­pe­cho.

Ik zag mezelf al hele­maal zit­ten, in een tapas­bar of zo. Glaas­je Iberische wijn erbij, en luchtig tegen de ober: “Doet u mij maar wat albóndi­gas, een beet­je gaz­pa­cho, een paar sneet­jes jamón ser­ra­no, en een por­tie ram­pe­cho.” Wat dat laat­ste was, daar had ik geen flauw idee van, maar het zou vast en zek­er lekker zijn.

Gazpacho met rampecho?
Gaz­pa­cho met pampecho?

Verder lezen Smake­lijk eten

Sukkel

Het was een week­je gele­den, op tv. Ik zag de door ons allen zo innig beminde bek­end­ste Vlaamse Bek­ende Ned­er­lan­der, Goedele Liekens. Geïn­ter­viewd door ik weet niet wie over ik weet niet wat. Ze sprak (natu­urlijk) over seks, relaties, man­nen en vrouwen.

En ineens was daar dat woord: onnoze­laar. Ik herin­ner me oprecht niet meer wie er een­t­je was (een man, geloof ik), of waar, of onder wat voor omstandighe­den. Maar dat doet er ook niet toe. Dat ene woord­je, dat maakt alles goed. Onnozelaar.

Goedele is geen onnozelaar
Goedele is geen onnozelaar

Als Hol­landse onbek­ende Ned­er­lan­der zou je eerder “sukkel” zeggen, of “idioot”. Maar bij een sukkel of een idioot denk je al snel: na-na-nana-na… het is zijn eigen schuld. Ter­wi­jl onnoze­laar iets onschuldigs heeft; je vergeeft het hem graag dat hij onnozel is. En dat klopt ook wel met de ety­molo­gie van het woord.

Vol­gens de illus­tere Van Dale stamt onnozel uit de der­tiende eeuw en is het een com­bi­natie van het ontken­nende on- en het Mid­delned­er­landse woord nosen, wat “schade toe­bren­gen” betekent. Iemand die onnozel is is dus onschadelijk, onschuldig.

Het woor­den­boek zegt dat onnozel­ing ook nog bestaat, maar doe mij maar het woord van Goedele. Of zeg ik daar Onschuldige Ned­er­lan­der iets heel nozels mee…?