Wie een rondje door de supermarkt loopt, kan zich vergapen aan schappen vol met de meest uiteenlopende producten. Al die producten hebben kenmerken: ze hebben een prijs, een gewicht, een verpakking, een houdbaarheidsdatum, een doel, een land van herkomst.
Maar ze hebben ook een naam, en dat is misschien wel het allerbelangrijkste.
Als je denkt aan de organisatie van de hedendaagse arbeidsmarkt voor professionele dienstverlening, dan schieten woorden als ridder, soldaat en huurling je niet als eerste te binnen. Toch lopen er een hoop rond – maar waar? Ze zijn niet in loondienst. Ze werken niet voor een uitzendbureau. Ze vallen onder geen enkele cao. Het zijn de koene strijders van de arbeidsmarkt: de freelancers.
Een van de kenmerken die ons mensen als diersoort typeert is dat we er onze hand niet voor omdraaien om onszelf met van alles en nog wat te complimenteren. Zo vinden we van onszelf dat we nogal intelligent zijn, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een marmot. Ooit een marmot een sonnet van Shakespeare zien lezen? Juist.
(Hoewel… wanneer heb jij voor het laatst een sonnet van Shakespeare gelezen? Het is alleszins de moeite waard.)
De Engelse uitdrukking the dos and don’ts is ook in het Nederlands populair. Je kunt met “spelregels” of “gedragsregels” vaak ongeveer hetzelfde zeggen, maar in het Engels klinkt het gewoon moderner, vlotter, hipper, cooler.
Je ziet vaak dat deze uitdrukking wordt vernederlandst, door bijvoorbeeld het voegwoord te vertalen: “do’s en don’ts”. Mag dat? Het wordt dan tweederde Engels en één derde Nederlands, en laten we eerlijk zijn: het oogt een beetje raar. Maar hoe schrijf je het dan wel?
Als spook heb je echt een luizenleventje, zou je zeggen (of zijn geesten dood en is het dus een luizendoodje?). Je zweeft zomaar door muren heen, verandert je vorm naar believen, en maakt op een saaie donderdag eens wat mensen bang. Je bent ongrijpbaar, ontastbaar, onaantastbaar. Of misschien toch niet? In het Engels kun je als onschuldig spooksel toch wel een klein deukje oplopen. Het bewijs hiervoor is ook al geleverd, en wel door de allereerste ghostbuster uit de geschiedenis: William Caxton.
Who you gonna call?
Pardon, welke ghostbuster? Was dat niet Dan Aykroyd, of Bill Murray, of die andere grapjas uit de bekende film uit 1984? Welnee. De allereerste echte heuse ghostbuster was de heer Caxton, Engelsman, en hij leefde van circa 1422 tot 1491.
Een glas-in-lood portret van Caxton in Guildhall in Londen (bron)
Toen geloofden er nog veel meer mensen in spoken dan nu, maar dat maakte voor Caxtons aanpak niets uit. Hij werkte in het dagelijks leven als drukker, en dat kwam hem bij het spookje pesten goed van pas.
Maar daar komen we straks pas aan toe.
Spelling standaardiseren
Eerst even dit. Een min of meer gestandaardiseerde spelling is, voor alle moderne Westerse talen, iets vrij recents. Voor het zover was, bestonden er van veel woorden meerdere schrijfwijzen broederlijk naast elkaar. In het geval van het Engels waren het vooral de grote schrijvers van de achttiende eeuw die aandrongen op een standaardspelling. (Het eerste grote Engelse woordenboek, van Samuel Johnson, dateert dan ook uit 1755.)
Maar een eerste aanzet tot standaardisering was al gemaakt aan het begin van de zestiende eeuw. Toen was de boekdrukkunst net in Europa aangekomen (vers van de pers, als het ware), en drukkers wilden in hun werk een consequente spelling aanhouden. Er waren nog wel verschillen tussen drukkers (vaak regionaal), maar er werd in ieder geval meer aandacht aan spelling besteed.
Uitvullen zonder Word
Een van de dingen die de spelling onverwacht beïnvloedden was het feit dat de boekdrukkunst van die tijd geen gebruikmaakte van computers. Er was dus niet zo’n handig knopje op een beeldscherm waarmee je de regels in een alinea in één klap netjes kon uitvullen (de randen van een uitgevulde alinea zijn niet links of rechts uitgelijnd, maar lopen links en rechts recht naar beneden).
Wat moest je dan, zo rond 1450, als je dat toch wilde doen? Woorden afbreken, dat kan, maar dan hou je nog vaak een of twee plaatsen over aan het eind van een regel. Veel drukkers vulden deze plaatsen op door extra letters aan woorden te plakken. In Engeland was het bijvoorbeeld gebruikelijk om aan het eind van de regel een e aan het laatste woord vast te plakken.
Caxtons verhaal
Maar ook de persoonlijke achtergrond van de drukker speelde vaak een rol. En dan komen we weer bij the original ghostbuster, William Caxton.
Caxton toont Koning Edward IV zijn drukwerk in een schilderij van Daniel Maclise (1851, bron)
Die had het drukkersvak namelijk in Vlaanderen geleerd. Er waren daar natuurlijk ook spoken, en die werden gheesten genoemd. Toen Caxton naar Engeland terugkeerde, was de geldende spelling voor Engelse spoken “gost”. Maar Caxton was een beetje in de war – of misschien wel gewoon koppig, wie weet? Hij drukte, denkend aan zijn Vlaamse leermeesters, het woord ghost. Met een h. Au! Dat doet pijn, als rechtgeaarde Engelse gost, om ineens een h tussen je kiezen gepropt te krijgen.
Maar die h is hardnekkig blijven plakken, en Caxtons spelling bestaat vandaag de dag nog steeds. De h is zelfs een eigen leven gaan leiden, en is ook in woorden als ghastly en (misschien) ghetto gaan zitten, waar hij oorspronkelijk helemaal niet thuishoorde.
Waarschijnlijk waren de Vlaamse gheesten zo ontstemd over de transformatie van hun Engelse collega’s dat ze uit protest hun eigen h hebben laten vallen. Of zou daar ook een gheestentemmer achter zitten?
Wat heeft een plank, een schap, gemeen met een Engels vaartuig, een ship? Nou… niks, sorry, maar de achtervoegsels-schap en -ship des te meer. Die zijn allebei afkomstig van een Oudgermaans woord voor “vormen” of “maken”. Ze zijn verwant aan het Nederlandse scheppen en het Engelse to shape. (Het Oud-Engelse woord voor “vormen” is dan ook scieppan, dat al bijna Nederlands lijkt. Maar dit terzijde.)