Afkortingen zijn een handige manier om met weinig geschreven tekens (of gesproken klanken) veel informatie over te dragen. Zo bespaar je een hoop tijd: met “btw” ben je in drie lettergrepen klaar, maar met “belasting over de toegevoegde waarde” ben je maar liefst twaalf lettergrepen bezig.
We hebben hier bij Taaleidoscoop al eerder naar afkortingen gekeken. Bijvoorbeeld in deze Taalterm van de week en in het artikel “Taalpopcorn”. Maar hoe handig ze ook zijn, afkortingen zorgen soms ook voor verwarring. Twee vragen die je al snel tegenkomt zijn: of er een punt (of zelfs meerdere) bij een afkorting hoort, en of je de afkorting met een of meer hoofdletters moet schrijven. In dit artikel zoeken we het voor je uit!
Punten
Als vuistregel voor de interpunctie kun je aanhouden:
- Je schrijft geen punten bij een afkorting die je als een gewoon woord uitspreekt (letterwoorden zoals radar,sim(kaart) en havo).
- Je schrijft meestal ook geen punten bij afkortingen die je uitspreekt als de samenstellende letters (initiaalwoorden zoals dvd, vmbo en sms).
Wanneer gebruik je dan wél punten? Meestal is dat om duidelijk aan te geven dat de afkorting een afkorting is, en dat je hem anders hoort uit te spreken dan hij op papier staat. Denk aan afkortingen zoals m.a.w., bijv. en z.o.z. – die spreek je niet uit als een woord en ook niet als de individuele letters, maar voluit als “met andere woorden”, “bijvoorbeeld” en “zie ommezijde”.
Hoofdletters
Veel afkortingen worden geboren met hoofdletters. Met de tijd kunnen ze die kwijtraken en vervangen door kleine letters als ze maar genoeg zijn ingeburgerd. Zo is in de loop van de afgelopen decennia “CD” (Compact Disc) veranderd in cd, “PIN” (persoonlijk identificatienummer) in pin, en“AIDS” (Acquired Immune Deficiency Syndrome) in aids.
Toch zijn er ook afkortingen die hun hoofdletters blijven behouden. Dat is bijvoorbeeld zo bij afkortingen die een naam of vakterm zijn. Denk aan de namen van politieke partijen (VVD, CDA) en andere organisaties (RIVM, GGD), en aan benamingen voor wetten (AOW, WW), medische aandoeningen (MS, CF) en internationale titulatuur (BA, MSc, RA).
Een ander belangrijk uitgangspunt bij de hoofdlettervoering is het donorprincipe: als een organisatie haar naam (of die van een eigen product of dienst) op een bepaalde manier spelt, dan volg je dat voorbeeld. Ook als de spelling afwijkend of ongebruikelijk is. Denk aan VUmc, UvA, NOC*NSF en AutoRAI. In zo’n geval sorteert de keuze van de “eigenaar” van de term voor op de gangbare taalregels.
Twijfelgevallen
De spelling van afkortingen kan met de jaren veranderen. Meestal is dat een langzaam proces, maar in het jaar 2020 hebben we gezien hoe, in maar een paar maanden tijd, de term COVID-19 allerlei nevenvormen kreeg, zoals COVID, Covid-19, Covid en covid.
Ook zijn er afkortingen die langere tijd in meerdere vormen in gebruik blijven. Denk aan BTW en btw, mln en mio, hiven HIV, bijv. en bv. en DNA en dna. In zulke gevallen kun je te rade gaan bij een taalautoriteit zoals het Groene Boekje, een gezaghebbend woordenboek of de huisstijlgids van je eigen organisatie – maar blijf je ervan bewust dat de taal altijd een levende, veranderende entiteit is. Daarom horen twijfelgevallen er “gewoon” bij. Het belangrijkste is dat je, welke vorm je ook kiest, deze consequent toepast.