De Taaleidoscoop van vorige week was eigenlijk bedoeld als inleiding voor een ander verhaal. Om verder te kunnen vertellen, moet ik eerst even vaststellen dat je metaforen ook kunt gebruiken in beeldtaal. Teken anno 2012 in Nederland een cartoon van een slangenlichaam met het hoofd van een bepaalde geblondeerde fractievoorzitter, en iedereen weet wat je bedoelt.
(Spot)prenten zijn sowieso een rijke bron van beeldmetaforen, en dat is al heel lang zo. Het voorbeeld waar het vervolg van dit taalverhaal over gaat is meer dan 200 jaar oud, en dateert van de tijd van de Franse Revolutie. Dit is hem.
Ik kreeg hem te zien van een mij goed bekende middelbareschoolganger, die hem moest beoordelen voor een proefwerk geschiedenis. De drie heren zijn een edelman, een priester en een boer, en op het aambeeld ligt een boek: een nieuwe grondwet. Maar, voordat je bij de hamvraag komt, eerst een geschiedenislesje.
De korte samenvatting: voor de Franse Revolutie was Frankrijk een koninkrijk met een absolute monarchie en een standensamenleving. De eerste en tweede stand (geestelijkheid en adel) genoten allerlei privileges, terwijl de derde stand (boeren, burgers en bourgeoisie) via belastingen de rekening moesten betalen voor de oorlogen waarin de koning zich had gestort.
Die derde stand was hier niet blij. Ze richtten een Nationale Vergadering op die een grondwet opstelde waardoor het land een constitutionele monarchie zou worden: minder macht voor de koning, meer gelijkheid tussen de standen en een volksvertegenwoordiging die meeregeerde. Voor de koning was dit een onaanvaardbaar idee. Veel edellieden en geestelijken waren het er wel mee eens, en werken dus mee met de Assemblée Nationale. Maar anderen zagen hoe hun privileges en bezittingen in gevaar kwamen en stribbelden tegen. Gooi de vlam in deze pan en je hebt een Franse Revolutie.
Welnu, de vraag is: wat verbeeldt het plaatje?
Bovengenoemde middelbareschoolganger, die de historische context goed begreep, vermoedde het volgende. De prent zegt dat de drie standen het niet eens zijn met de grondwet en ze proberen die kapot te slaan.
Het tegendeel is waar! Maar waarom kwam hij tot de verkeerde conclusie? Omdat hij de beeldspraak verkeerd begreep… Een tiener anno 2012 ziet drie mannen met hamers op iets inslaan en denkt: die willen het mollen. Het idee dat je op een aambeeld iets maakt en dat de drie hier eigenlijk de rol van een smid spelen staat te ver van hem af. En dus breekt de metafoor.
Zo zie je dat bij taal – en zeker bij metaforen – de context cruciaal is. Verplaats een boodschap naar een andere tijd of plaats, en de betekenis wordt onduidelijk.