Taalterm: Suffix

De taal­term van deze week, suf­fix, is een beet­je een nakomert­je. Maar zek­er geen mos­terd na de maalti­jd, want hij kan nogal een ver­schil mak­en. Toch laat hij alti­jd net­jes de rest voorgaan.

Definitie

Een suf­fix is een woord­deel dat op zichzelf niets betekent, maar aan het eind van een ander woord wordt toegevoegd.

Voorbeelden

  • Gis­teren ontv­ing Piet een brief van het waterschap.
  • Al dansend stapte het bruidspaar in het huwelijksbootje.
  • Mijn wiskun­del­er­aar is ontzettend grappig.

Etymologie

Dit is een term die dateert uit de late 18e eeuw, van het mod­ern-Lati­jnse suf­fix­um, maar de ingrediën­ten daar­van gaan terug op een ander Lati­jns woord:

  • suf­fixus (vast­ge­maakt); van sub (op/aan) + figere (beves­ti­gen)

Weetje

Suf­fix is een beet­je een tech­nis­che term. Je kent miss­chien ook een ander, syn­on­iem woord: achter­voegsel.

Abonneer
Laat het weten als er
guest

0 Comments
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties