Hij wil vs. hij wilt

Je hebt van die taal­fouten die zo vaak gemaakt wor­den dat je je gaat afvra­gen of je ze zo langza­mer­hand toch niet “goed” moet gaan vin­den. Voor som­mi­gen valt “hij wilt” in die cat­e­gorie. Maar op school geldt dit nog als ondubbelzin­nig fout, en ook in een zake­lijke omgev­ing kun je deze vorm beter ver­mi­j­den. Maar waarom is het eigen­lijk fout?

Waar hebben we het over?

De struc­tu­ur van een taal hangt aan elka­ar van regels en uit­zon­derin­gen op die regels. Maar soms wordt de juiste uit­zon­der­ing op de ver­keerde plek toegepast.

Betekenis en gebruik

  • Hij wil / wil hij is de enige juiste vorm.
  • Hij wilt / wilt hij is fout. Sorry.

Voorbeelden

  • Mark wil graag goed Ned­er­lands spreken.
  • Als mijn moed­er langskomt, wil ze alti­jd met de kleinkinderen een ijs­je halen.

Even opletten

Het werk­wo­ord willen wordt onregel­matig ver­voegd. Maar dat zou je niet een-twee-drie zeggen, want in de tegen­wo­ordi­ge tijd is het hele­maal regel­matig – op de hij/zij/het-vorm na. (Voor de taal­tech­neuten: de derde per­soon enkelvoud.) Daar ver­valt de ‑t die je nor­maal zou verwacht­en achter de stam van het werkwoord.

  • ik maak, jij maak+t, hij maak+t
  • ik wil, jij wil+t, hij wil+[niets]

In de verleden tijd kún je willen ook hele­maal regel­matig ver­voe­gen (ik wilde, jij wilde, hij wilde…), maar óók onregel­matig (ik wou, jij wou, hij wou…).

Overi­gens geldt bij de u-vorm zow­el “u wilt” als “u wil” als correct.

Weetje

Wat miss­chien ook voor extra ver­war­ring zorgt, is de regel dat een ver­voeg­ing met je/jij zijn +t ver­li­est als je/jij het onder­w­erp van de zin is en het werk­wo­ord ná het onder­w­erp komt. Dat klinkt een beet­je tech­nisch, maar je doet dat al jaren goed, op de automa­tis­che piloot: “Jij zegt toedele­dok­ie” wordt “Zeg jij toedeledokie?”.

Bij willen kri­jg je dan: “Jij wilt een ijs­je” wordt “Wil jij een ijs­je?”. Dat is 100% cor­rect, maar ga nu eens in omge­keerde richt­ing, en dan met hij in plaats van jij.

Je start dan met “Wil hij een ijs­je?”, en dat klopt als een bus. We hebben net al gezien dat willen onregel­matig is en dat de hij/zij/het-vorm geen ‑t erbij kri­jgt. Maar als je de vol­go­rde weer omdraait en even vergeet dat willen anders dan anders is, dan maak je daar – heel regel­matig – van: “Hij wilt een ijs­je”. En daar ga je dus de mist in.

De ene uit­zon­der­ing op de regel (je/jij ver­li­est +t als je de vol­go­rde omkeert) zorgt er niet voor dat de uit­zon­der­ing op een andere regel (hij/zij/het-vorm is anders bij willen) niet meer geldt!

Abonneer
Laat het weten als er
guest

2 Comments
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Goede blog met hand­i­ge taaltips!