Als aanduiding voor het verschil mannen en vrouwen – en alles wat daartussenin zit – is het woord geslacht een beetje ouderwets aan het worden. Dat zagen we vorige week al. Maar het idee dat dingen zoals planten, dieren en mensen een sekse hebben heeft zich ook uitgebreid tot in de taal, waarbij aan woorden een geslacht wordt toegekend. Dat is ook niet zo vreemd.
Taal is nu eenmaal een weerslag van alles wat ons menselijk maakt, en het besef dat je mannen en vrouwen nodig hebt om nieuwe mensen te maken is heel diep geworteld in ons beeld van hoe de wereld werkt. Een voorbeeld: het is niet toevallig dat we spreken over “Moeder Aarde” en dat woorden voor aarde als het Franse la terre en het Duitse die Erde een vrouwelijk geslacht hebben. Maar dat is nog maar het begin en de verschillen tussen talen zijn groot.
Lidwoorden en voornaamwoorden
In talen als het Frans en het Duits kun je al aan het lidwoord zien of een woord mannelijk of vrouwelijk is (respectievelijk: le/la en der/die). In het Nederlands is dat niet zo: daar hebben alle mannelijke én vrouwelijke woorden het lidwoord de. In sommige gevallen mag je een woord als mannelijk en/of vrouwelijk beschouwen, maar in vaak is het of het een of het ander. En dat zie je weer terug als je naar zo’n woord verwijst, bijvoorbeeld met een voornaamwoord.
Kijk eerst eens naar deze zinnen:
De vader van Jort is zijn zonnebril vergeten.
Mijn oma viert morgen haar 100ste verjaardag.
Hier is het duidelijk: een vader is een man en een oma een vrouw; daarom kies je in de eerste zin voor zijn en in de tweede voor haar. Maar hoe zit dat dan met woorden als stichting en raad? Daar is het geslacht niet evident, en dan moet je even een woordenboek of online woordenlijst erbij pakken. En dan kom je erachter dat het moet zijn:
De stichting heeft haar jaarverslag gepubliceerd.
De kiesraad zal zijn advies morgen bekendmaken.
Terzijde: het-woorden zijn noch mannelijk noch vrouwelijk, maar onzijdig. Daar verwijs je naar alsof ze mannelijk waren:
Vandaag heeft het bestuur zijn nieuwe voorzitter benoemd.
Maar het kan nog fraaier. Een woord als meisje is taalkundig onzijdig (en dus noch mannelijk, noch vrouwelijk), maar je verwijst er toch naar met het bezittelijk voornaamwoord haar, net als je bij vrouw zou doen. Maar bij het aanwijzend of betrekkelijk voornaamwoord kies je toch voor dat in plaats van die (wat je weer wel bij bijvoorbeeld vrouw zou gebruiken):
Het kleine meisje strikt haar schoenen.
De oude vrouw strikt haar schoenen.
Mijn vriendin is het mooiste meisje dat ik ken.
Mijn vriendin is de mooiste vrouw die ik ken.
Het geval its
Het is allemaal best ingewikkeld, en in elke taal weer anders. In je eigen moedertaal leer je al snel om deze keuzes op de automatische piloot te maken, maar bij de overstap naar een andere taal gaat het soms mis.
Een voorbeeld: in het Engels heb je het bezittelijk voornaamwoord its, voor dingen die onzijdig zijn. In het Nederlands bestaat zo’n woord simpelweg niet. Kijk maar even terug naar de voorbeeldzinnen hierboven met de stichting en de kiesraad. In het Engels zou je in beide gevallen its gebruiken, maar in het Nederlands moet je dus kiezen tussen zijn en haar, op basis van het woordgeslacht.
Maar… veel Hollanders denken dat je ook in het Engels die keuze moet maken! En dan krijg je tenenkrommende zinnen als de volgende (*), waarbij steeds het voorbeeld met its dat erop volgt wél juist is:
* The foundation published her annual report.
The foundation published its annual report.
* The electoral council will announce his recommendation tomorrow.
The electoral council will announce its recommendation tomorrow.
Ten slotte
We hebben al gezien dat talen van elkaar verschillen in de manier waarop ze biologisch geslacht rijmen met taalkundig geslacht. Een laatste voorbeeld uit het Engels: in het Nederlands kun je aan de woorden nicht en neef zien of het kind van een broer of zus van een van je ouders een man of vrouw is. In het Engels is dat met cousin niet zo.
Maar er zijn ook talen waarin het hele onderscheid tussen hij en zij niet bestaat. In het Turks of Azeri bijvoorbeeld verwijs je in de derde persoon enkelvoud naar iemand met o – of het nu een man of een vrouw is. Dan moet je dus altijd uit de context opmaken welke van de twee het nou is.
En een heel ander debat is de vraag of je met functienamen en andere aanduidingen een sekse-specifieke variant moet gebruiken. Het wordt steeds minder gebruikelijk om een vrouwelijke directeur directrice te noemen. Maar ik vraag me af of er veel kleuterleidsters zijn die zichzelf kleuterleider noemen… Zou sociale status hier ook een rol spelen?
Zolang er mannen en vrouwen zijn, zal dit hele landschap van geslacht en taal in beweging blijven. Er is geen simpele “goede” of “foute” manier om het te doen. Veel hangt af van de sociale context en dus ook van het tijdsgewricht: de voorkeuren die mensen ervaren en de regels voor wat wel en niet geaccepteerd wordt, zullen voortdurend blijven veranderen. En dat is misschien maar goed ook.
Ik blijf het maar lastig vinden op dit punt: daar waar niemand meer zonder meer weet dat bijvoorbeeld een woord als “kiesraad” mannelijk is – tenzij uit het hoofd geleerd natuurlijk -, maar er toch, voor een juist taalgebruik, wordt verlangd dat je gewoon wéét dat je hierbij dus het voornaamwoord “zijn” dient te gebruiken.
Ik vind dit maar een discrepantie, en het advies om in voorkomende situaties dan maar een woordenlijst te gaan gebruiken, vind ik eigenlijk maar een zwaktebod (maar, gegeven de feitelijke situatie, kan er ook moeilijk iets anders worden geadviseerd, dat zij toegegeven). Ik weet dat het niet de werkelijkheid is, maar eigenlijk zou, gezien de gegeven, feitelijke situatie hierbij, waarbij dus geen vaardige gebruiker van het Nederlands met deze taal als moedertaal het woordgeslacht hier nog van nature aanvoelt, de taalgebruiker in deze situaties zowel naar “zijn” als naar “haar” moeten kunnen verwijzen (of zowel “hij” als “zij” moeten kunnen gebruiken).
Wij zitten bij onze Nederlandse taal toch zeker met de eigenlijk onwerkelijke situatie opgescheept dat je steeds bronnen moet raadplegen aangaande dit onderwerp (principieel gezien behoeven deze trouwens niet schriftelijk van aard te zijn, de gesproken taal gaat gewoonlijk immers vooraf aan de schriftelijke), wil je althans niet “nat” gaan? En nogmaals, al ben je nog zo’n adequate hedendaagse taalgebruiker en ‑beheerser, je kunt op dit punt steeds maar weer toch niet zeker zijn (tenzij je het opzoekt en het daarna misschien ook van buiten leert, maar ik zie dat als “tegennatuurlijk” in gevallen als deze).
Men zou voor dit soort woorden het woordgeslacht eigenlijk dienen te bepalen als “mannelijk” en “vrouwelijk” (of, wel wat minder ideaal: als “mannelijk” of “vrouwelijk”), want dit blijft voor degene die de taal wel degelijk gewoon goed beheerst niet eerlijk aanvoelen, alsof men zijn taallesjes nooit helemaal goed heeft geleerd, en men, bovendien, door de te starre, te formele en ook verouderde taalregels wel met deze situatie wordt geconfronteerd!
Het zou dan ook de genormaliseerde situatie dienen te zijn dat men de nou eenmaal zo gegroeide taalontwikkeling eindelijk eens, na al die tijd, respecteerde, zodanig dus dat dit formele onderscheid tussen “mannelijk” en “vrouwelijk” er voor dit soorten woorden er ook formeel gezien gewoon niet meer zou zijn. En ja, het sluit dan wellicht niet meer zo mooi aan op ouder formeel taalgebruik, op oudere formele grammatica, maar dan is dat maar zo, en knalhard zo – wij leven nu (en naar wij hopen ook in de toekomst), niet toen, het heden dient hier dus keihard voorrang te krijgen – het is tijd voor een trendbreuk hier.
Echt hoor, daar waar sprake is van levende taal – en normaal gesproken is elke natuurlijke taal “levend” -, dient het gewoon als gestoord te worden opgevat als de formele grammatica het domweg vertikt deze natuurlijke taalontwikkeling te gaan volgen – en dat al zo lang. Alleen al in taalkundig opzicht is dat onjuist: het hóórt gewoon niet zo te gaan, schrijnend is dit dus, alsof je de voortschrijdende tijd naar achteren gaat richten. Nee, in plaats daarvan blijft het het karakter houden van zoiets als het door het Vaticaan zo dogmatisch blijven voorschrijven van regels, van deze regels voor de woordgeslachtsbepaling die zo langzamerhand wel antiek kunnen worden genoemd en die gewoon zouden moeten worden weggegooid. Vreselijk autoritair ook, en hier ook nog eens een keer autoritair ten onrechte.
Nederlanders en Vlamingen zouden het volste recht hebben op dit punt burgerlijk ongehoorzaam te worden (maar zij zúllen natuurlijk dociel blijven, zij zullen het natuurlijk geoorloofd blijven vinden formeel als wezens te worden neergezet die eigenlijk maar domme taalgebruikers zijn).
O, laat ik nu maar een keer ophouden, want ik merk dat ik alleen maar steeds verder uit mijn slof aan het schieten ben, dit alles beschouwende. Ik zal in ieder geval niet degene zijn die hier zal gaan “corrigeren”, godbetert!
Met sprekers van vreemde talen heb ik wel meegemaakt dat zij deze situatie ronduit bespottelijke vonden: dus dit wel moeten toepassen, maar dat onmogelijk kúnnen toepassen dus. In hun eigen taal liepen zij nooit tegen problemen als deze op…
Wel genoeg beargumenteerde opvattingen verstrekt, dacht ik zo?
Jack
Dank voor je uitgebreide antwoord, Jack. Ik zie dat dit een vraagstuk is dat je na aan het hart gaat! ;-)
En je hebt helemaal gelijk: de status quo is onbevredigend. Soms doe je het goed, maar druist dat helemaal tegen je taalintuïtie in; en soms maak je een fout met een taalvorm die juist volkomen vanzelfsprekend lijkt.
In de taal- en cultuursessies die ik voor mijn expatcollega’s organiseer blijft het een punt van verwarring dat het Nederlands wél verschillende bepaalde lidwoorden heeft, maar dat die níét een-op-een het grammaticale geslacht vertegenwoordigen.
als “de raad” vroeger ooit eens een “zij” was, en later door taalontwikkeling een “hij” wordt, dan kan het door taalontwikkelling binnen 10 jaar weer een “zij” worden. Nu er zowat een evenwicht is tussen “de raad – zij” en “de raad ‑hij” is het moeilijk voor instanties om het éné of het andere te gaan opleggen. te laat dus, “men” had maar eerder moeten reageren als bleek dat een te groot deel van de mensen (of laten we misschien de straat buiten beschouwing laten, en alleen de geschreven pers viseren” het verkeerde geslacht begon te gebruiken.
Nu zitten we met de gebakken peren. Zelfs advies geven aan expats, of eender welke andere student, dat “ie mag kiezen” dan nog gaat ie toch in de praktijk steeds weer dezelfde kiezen, men gaat betreffende “de deur” toch niet één keer “hij staat open” en dan weer “zij moet dicht” zeggen. Dus welke gaan we deze persoon aanbevelen? Kies maar? Dat zou mooi zijn als ze dat in FR of DE ook eens zouden durven zeggen. Doe maar op jongens, het maakt allemaal niet meer uit. We zijn flexibel en vinden alles goed. Verbuig werkwoorden maar krom, en verwar “hen” met “hun” en “haar”.. Neen, er moeten terug veel hardere regels op tafel komen.
Wat ik hier op TAALEIDOSCOOP lees zint me nog het best. Wat op TAALADVIES en TAALUNIE en VLAANDEREN en zo staat – tjonge, ik lees niks dan fouten.
mvg
hugo
Dank voor je bijdrage Hugo. Mijn gevoel is dat dit een pijnpunt is dat altijd wel bij het Nederlands zal blijven horen; het zit een beetje ingebakken. Met twee lidwoorden en drie grammaticale geslachten is het vragen om verwarring. Vergeet niet dat het levende taalgebruik in hoge mate een kwestie is van intuïtie en taalgevoel: een kind spreekt zijn taal al vloeiend nog voor hij/zij naar de basisschool gaan, zonder enige kennis van grammaticale regels.
En vergeet niet dat die regels ook een mengelmoes zijn. Voor een deel zijn ze descriptief (ze zijn opgesteld op basis van de bestaande taalpraktijk); en voor een deel zijn ze prescriptief (een bewuste beslissing die zegt: vanaf nu doen we het zó). Het is één ding om vast te stellen dat je naar mannelijke woorden verwijst met zijn en naar vrouwelijke woorden met haar. En je kunt ook makkelijk in een woordenboek optekenen dat het woord winkel mannelijk is en het woord boetiek vrouwelijk. Maar toch zullen maar bitter weinig taalgebruikers op hun taalintuïtie aanvoelen dat “De winkel heeft zijn prijzen verhoogd” en “De boetiek heeft haar prijzen verhoogd” beide correct zijn, en dat “De winkel heeft haar prijzen verhoogd” en “De boetiek heeft zijn prijzen verhoogd” dus fout zijn.
Het is verleidelijk om de schuld te geven aan het feit dat “we” de taalregels in de prullenbak hebben gegooid en maar lekker doen waar we zin in hebben. Toch hoort dat “lekker doen waar we zin in hebben” ook bij de levende taalpraktijk. In sommige contexten is het ook helemaal geen probleem om op een speelse manier met taal om te gaan. En in andere contexten moet je daar natuurlijk juist weer heel voorzichtig mee zijn… Het hoort allemaal bij het eeuwige spanningsveld tussen de structuur en de dynamiek van elke taal.
Ik vind dar “raad” vrouwelijk is. (Ben uit België) en ook lijkt er een overschakeling te zijn van raad (enkelvoud) naar “de leden van” (meervoud”.
Ik zou namelijk zeggen:
– ze vroegen de adviesraad of zij misschien een oplossing wisten voor …”
– De adviesraad. Zij bestaat uit 3 vertegenwoordigers van elk land.
je zegt toch niet “De adviesraad. Hij gaat morgen bijeenkomlen”. Wel “Zij komlt morgen bijeen” or “Ze komen morgen bijeen”.
Uw verklaring?
HUBO heeft al zijn prijzen verlaagd.
DAMART geeft al haar producten bijna gratis weg
Voor mij klinkt dat allemaal OK.
Maar goed, we laten het daarbij.
Bedankt !